140

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

chische muziek geweest; inderdaad is het hier de plaats, op den honderdsten geboortedatum van Smetana hem met enkele woorden te herdenken.

Friedrich Smetana werd den 2en Maart 1824 te Leitomischl geboren. Een zeer zware jeugd drukte zijn kinderjaren en de daarop volgende tijden, tenslotte, toen de nood het hoogtepunt bereikt had, wendde hij zich tot Franz Liszt om hulp (1848) en Liszt hielp, zooals hij altijd geholpen heeft. Door diens bemoeiingen kon Smetana in Praag een eigen muziekschool stichten, waar hij zoolang werkzaam bleef, totdat de „Philharmonie" in Gothenburg in Zweden hem tot haren dirigent benoemde (1856). Het ruwe klimaat aldaar, was oorzaak, dat hij zijn vrouw, de pianiste Katharina Kolar, moest verliezen (1860). Na nu nog een concertreis als pianist door Zweden ondernomen te hebben, keerde Smetana naar zijn vaderland terug, waar hij van 1866 af de betrekking van dirigent aan het Tsjechische theater in Praag bekleedde, totdat volkomen doofheid hem noodzaakte deze positie op te geven (1874). In het componeeren vond hij nu zijn eenig heil, doch het noodlot heeft hem ook dit geluk niet al te lang gelaten, krankzinnigheid maakte zich van hem meester. Den 12en Mei 1884 blies hij in het krankzinnigengesticht te Praag zijn laatsten adem uit. Dit zijn in korte trekken de uiterlijke gebeurtenissen van een veelbewogen en werkzaam leven. Werkzaam mag men inderdaad dit leven noemen. Behalve een achttal opera's, zes symphonische gedichten voor orkest, zijn van zijn hand nog verschenen: twee strijkkwartetten, waarvan het eerste „Aas meinem Leben" getiteld, de katastrophe van zijn doofheid tot onderwerp heeft, een pianotrio, een aantal nationale dansen voor piano, eenige koorliederen, alsmede een feestmarsch, gecomponeerd ter herdenking van het 300-jarig Shakespeare-jubileum.

Smetana greep zoowel voor den tekst

als voor de muziek in den schat van vaderlandsche overleveringen, waartoe Bohemen's geschiedenis, leven en natuur overvloedig stof boden.

Niettegenstaande de vele geniale momenten, die men in de partituren zijner opera's telkens tegenkomt, is de dramatische kracht van den componist niet groot genoeg geweest om juist in zijn opera's een algeheele voldoening te kunnen verschaffen. Smetana was meer de absolute musicus, dan wel de operacomponist. Teekenend voor deze bewering is o.a. de prachtige marsch uit de eerste akte van „Dalibor". Terwijl we op het tooneel een steeds grootere ontwikkeling zien en de spanning voor het komende sterker en sterker wordt, klinkt in het orkest de muziek tot het fluisterendst pianissimo uit en dwingt ons geestelijk oog een handeling te aanschouwen, die in geenendeele correspondeert met de handeling op de Bühne en ook inderdaad onzinnig zoude zijn. Dat toch Smetana zich ook wel eens door de handeling van het tekstboek kon laten inspireeren bewijst ons een plek in de partituur, eveneens uit bovengenoemde opera. Gustav Mahler, die in den jare 1897 „Dalibor" als zijn eerste noviteit gedurende zijn kapelmeesterschap aan de Weensche hofopera gekozen had en haar met de meeste nauwgezetheid ten uitvoer bracht, ja, decoraties, costuums en belichting zelf uitzocht en aangaf, zelfs hier en daar in de partituur veranderingen aanbracht, zegt van het slot der 2de akte, daar waar Milada den gevangene verlaat, welk moment Mahler zoo treffend geënsceneerd had, door op hetzelfde oogenblik, wanneer zij met den fakkel verdwijnt, den nacht te laten aanbreken om aan te toonen, dat met haar, met de geliefde, ook het licht verdwijnt: „Mit ihr, der Geliebten, schwindet jedes Licht. Das kommt in der Musik herrlich zum Ausdruck durch die heftigen Akkorde, die auf die weiche, innige Melodie des Liebesduetts mit einem