CAECILIA EN HET MUZIEKCOLLEGE

185

toond de ware paedagoog want: een voorbeeld voor zijne jongeren te zijn.

Het is heerlijk, dien tijd van streven en strijden onder zijn leiding te herdenken en héél zeker te weten, dat Zweers — naast ondank of miskenning •— toch een onvergankelijken oogst van liefde en dankbaarheid heeft verzameld.

10 Mei '24. ANNA LAMBRECHTS—VOS.

* # *

„Oom Bab'%

Al moge zoowel de persoon als het werk van den thans jubileerenden nestor onzer hedendaagsche toondichters in grooten kring in den lande en in ruime mate geacht worden bekend te zijn, toch geloof ik, dat de beide woordjes aan 't hoofd van dit artikel voor menigen muziekbeoefenaar een „nescio" beteekenen.

Dit epitheton is als een wachtwoord voor den soldaat, en ieder, die in het leger van vrienden en discipelen van den thans zeventigjarige eene plaats inneemt, .— hij zij dan Lehrbube, Gesell, Dichter of Meister .— kent dit woord. Bij deze buitengewone gelegenheid willen wij het stoute stuk bestaan, het zegel der stilzwijgendheid in dit opzicht te verbreken en de beteekenis van dit wachtwoord openbaren. Voor vrienden en vereerders, die dezen naam thans voor 't eerst zouden vernemen, kan het, dunkt ons niet onverschillig zijn, ook eens iets meer uit het intieme leven van onzen componist te vernemen.

De oningewijde lezer moet het uit die simpele benaming wel haast kunnen raden, hoe de verhouding tusschen onzen Zweers en zijne „jongeren" is. Moge al in het „Oom" het karakter van eerbied voor de hand liggen, de afkorting van den voornaam geeft wel typisch het intiem vriendschappelijke weer, waarop de omgang tusschen den oudere en die jongeren is ingesteld. Die omgang geeft zoo echt het goed-rond Hollandsch karakter weer, het¬

welk geheel en al het kenmerk van onzen jubilaris draagt.

Voortreffelijke kunstenaars als Zweers hebben wij er, wel is waar, meer en kunnen wij in dit opzicht den toets met het veelgeprezen „buitenland" glansrijk doorstaan, maar naturen, in wie de harmonie tusschen kunstenaar en mensch zoo volmaakt aanwezig is, hebben we helaas nog te weinig. Hadden we die wel, dan geloof ik, dat onze muzikale „mikrokosmos" in de groote wereld er buiten, beter zou staan aangeschreven.

Als onze jubilaris op dien gedenkwaardigen feestdag een terugblik zal werpen op den afgelegden weg, dan kan hij met recht en met trots zeggen: ik heb veel en hard gewerkt." Als leermeester zal hij kunnen zeggen: „ik heb velen veel en hard laten werken." Doch ik weet zeker, dat die laatsten niet anders dan met groote dankbaarheid aan den tijd der leerjaren terug denken. Allerminst die onder hen, die eene eervolle positie in ons muziekleven door dat werk verwierven.

Hoevelen van hen hebben hunne eerste wankele schreden aangevangen op het gebied der kunst en kwamen wekelijks die eerste resultaten offeren in het bekende kamertje op den Willemsparkweg, die later lijvige orkestpartituren van hunne hand in Concertgebouw of elders zagen uitgevoerd of wier zeer gewaardeerde artikelen over muziek alom in den lande werden gelezen. Namen noemen zou onvolledigheid veroorzaken, maar waar Zweers en zijne school zoo onafscheidelijk zijn, mogen we op den feestdag toch wel eens enkele namen releveeren.

Cuypers, Joh. Schoonderbeek, W. Landré, Kersbergen, Ev. Cornelis, Kuiler, H. v. d. Brandeler, Willem en Hendrik Andriessen, Herm. Ruiters en de jongeren Ant. v. d. Horst en E. W. Mulder; mij dunkt we mogen wel van eene „school van Zweers spreken!

Als mensch zullen zij allen hem zeker