186

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

nog wel diezelfde liefde en achting, ook in later jaren,zijnblijven toedragen. Mogelijk zullen er bij hen zijn, die uit eerlijke overtuiging een anderen weg zijn opgegaan; van de meesten intusschen mogen we, waar hetgeen ons uit hun werken en streven bekend is, aannemen, dat zij ook als kunstenaar hunnen leermeester trouw zijn gebleven. En van die trouw zullen allen op ondubbelzinnige wijze blijken willen geven op den komenden feestdag. En dan zal de van harte nog zoo jeugdige leermeester kunnen zien, dat hij, behalve wat hij zijn land aan kunstwerken schonk en wat hij voor zich en zijn gezin gearbeid heeft, door zijne paedagogische gaven, gepaard met groote belangstelling in het lot van zijne leerlingen, nog een anderen oogst heeft vergaard, waarvan ons muziekleven nog lange jaren de schoone vruchten zal kunnen plukken. HERM. v. LEEUWEN.

# # *

Den zoo begaafden componist die, in een tijd dat de instrumentale compositiekunst in ons land geheel onder Duitschen invloed stond, met zijn meesterwerk „Aan mijn Vaderland" een nieuwe Nederlandsche symphonische kunst schiep, mijn oprechte hulde.

Laren (N. H.) 8 Mei '24. S. VAN MILLIGEN.

* * *

Beste vriend Zweers!

Nü kan hij het niet meer getuigen, helaas !, maar weet ge hoe Alphons Diepenbrock over uw symphonie „Aan mijn Vaderland" dacht?

„Al zoudt ge niets anders meer uitgeven dan dat werk, dan zoudt ge uw taak als uitgever hebben volbracht" — zeide hij mij eens, vele jaren geleden.

Spreekt hieruit niet zijn groote bewondering en eerbied voor Uw werk?

Zweers — het is uw streven geweest bij onze landgenooten het bewustzijn van eigen-kunnen wakker te roepen.

Het is te dien opzichte nog niet geheel, wat het zijn moet, maar Gij zijt de vader van die gedachte. En zij ontwaakte meer en meer! Nederland moet u dankbaar zijn.

Heil den nestor der Nederlandsche Toonkunst!

den Haag, 8 Mei 1924. A. A. NOSKE.

* * *

Het is ongeveer een halve eeuw geleden, dat ik met Zweers mocht kennis maken. Als student schreef ik in 1875 of '74 een marsch voor orchest ter opluistering van het 25-jarig bestaan van het bestuur van het Amsterdamsch studentencorps (den I. S. S. A.), waarvan ik de ab-actis was. Van die marsch moest een arrangement voor piano verschijnen, daarover werd met des jubilaris* vader, den knappen musicus, die eens onvoorbereid in Schumann's Faustscenen de titelpartij heeft gezongen (muziekhandelaar in de Kalverstraat bij de Munt) onderhandeld. Daarbij voegde zich toen de jonge Zweers, mij zijn waardeering betuigende over een passage in het werkje. Destijds stond het nog niet vast, dat hij zich geheel als vakgenoot aan de muziek zou wijden. Kort daarna is dat echter toch gebeurd. Ik meen dat een geluk te mogen noemen. Immers de toonkunstbeoefening in ons land heeft een van zijn flinkste persoonlijkheden er aan te danken. Zelf onlangs reeds de 75 gepasseerd, mag ik bemerken, dat mijn werklust en naar ik bescheidenlijk meen, ook mijn werkvermogen nog niets heeft ingeboet. Zweers heeft mij niet zoo heel lang geleden gezegd, dat „zijn kop nog vol van muziek zit". Laat ons hem dan nu na zijn 70 jaren nog vele toewenschen; in het „otium" dat .— natuurlijk met dignitate — hem waarschijnlijk weldra wacht, blijve werklust en ook werkvermogen zijn deel! Zoo is er nog veel voor onze heerlijke kunst van hem te wachten.

HUGO NOLTHEN1US.

* * Ji