194

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

de stuwende kracht der symphonische muziek van Gilson, en in de stemmingskunst van Debussy voelde hij zielsverwantschap die hem hoe langer hoe meer van het klassicisme van Tinei deed vervreemden.

Na schitterend volbrachte studies onder Tinei, stelde deze den jongen musicus aan tot leeraar voor harmonie aan zijn instituut. Lang duurde de goede verhouding niet, want naar aanleiding van artikels die Meulemans liet verschijnen over moderne muziek, en van de eerste liederen „Nieuwe Lente" en „Toen Mei heenging" kwam al gauw de breuk.

Zelfbewust ging Meulemans zijn gang. Verschillende liederbundels verschenen van hem: Zonnesluimer, Verlangen, Gezelleliederen, Dooden-liederen, Stemmingsliedjes, enz., die, in vergelijking tot oudere composities onder invloed van Tinei ontstaan, b.v. „Vier latijnsche lofzangen", het worstelingsproces teekenen om uit het schoolsche los te komen en zuivere impressies weer te geven. Uit die periode dateert ook het strijkkwartet, Beatrijs, 3 klavierstukken: Sprookje, Nocturne, Wals, en het groot symphonisch poëma in drie deelen „Fontaine de Pline", impressionistisch van karakter. Meulemans was in die dagen (1908) de eenigste impressionist in Vlaanderen. Deze periode eindigde met de Van de Woestijne-liederen met orkest, „Stille zangen", de orkestliederen op gedichten van J. Schürmann, en de Herfstzangen van Adama van Scheltema. Met die liederen begon er een evolutieweg uit het impressionisme, en tijdens den oorlog begint een zuiver instrumentale tijd.

Meulemans schreef toen: drie sonaten voor piano, een sonate voor viool en klavier, eene voor groot orgel, en eene voor fluit en piano. Verder een klavierkwartet-cyclisch van bouw en groot van uitwerking, Praeludiën voor klein orkest, Heideschetsen voor orkest, ouverture „De Kerels van Vlaanderen" voor groot orkest, Carnaval-suite voor piano, Jeugdalbum voor piano, Drieluit voor viool en piano, en Schetsen voor piano.

Uit denzelfden tijd stammen ook vier missen, 16 responsoria, Te Deum voor driedubbel koor, orgel en orkest. Dan kwam het oratorio „Sacrum Mysterium" in 4 tafereelen, de lyrische tragedie „Vikings" (2 bedrijven, 3 tafereelen, waarin een offerdans met koren zonder woorden),

en de Kindercantate met orkest „Aan Zee".

Na den oorlog begint een andere periode met het oratorio „De zeven Weeën", een concerto voor cello, de twee lyrische werken voor declamatie met orkest „De Boodschap" (Wies Moens) en „Franciscus" (Marnix Gijsen); Zomerfantasieën voor gemengd koor, „Een Levenslied" in twee deelen voor gemengd koor en orkest.

Dan „De Tocht" (Wies Moens), suite voor koren directe uiting in muziek, en „Drie Avondliedjes" (Alice Nahon).

De laatste werken van Meulemans zijn: „De eenzame Weg", voor koren, declamatie en orkest (gedichten van Jules Schürmann); de orkestpartituur hiervan is nieuw opgevat, naar gelang op drie, vier, vijf balken, in verkorting wordt elk instrument aangeduid, doch de partituur is compleet tot de minste noot en de minste schakeering.

Dan „De Hoovenier", zeven zangen op Rabindranath Tagore, Ned. vertaling van Fr. van Eeden. Het laatste der zeven deelen „De jonge Reiziger" is een ballet met koren. Dit laatste werk is zonder maataanduiding. Alleen in de ballade is de maat in kleine cijfers aangegeven, daar het met orkest en koren is. „De Hoovenier" is polytonaal en atonaal.

Van „Adriaan Brouwer" zangspel in 4 bedrijven, libretto van den Hollandschen generaal De Witt Huberts, in één akt voltooid.

Onvermeld liet ik in deze opsomming talrijke verspreide liederen, ook een bundel voor kinderen en een met geestelijke zangen, alsmede verschillende composities voor kerkgebruik.

Een groot gedeelte van het omvangrijk oeuvre van Meulemans is verschenen in de Hulst-uitgave te Tongeren, en stelt ons in de gelegenheid den langen, eerlijken evolutieweg van den componist na te gaan. Stilstand kende Meulemans niet, en toch zijn specifieke melodische eigenschappen doorheen geheel zijn oeuvre analoog gebleven, een cachet, dat vanaf de eerste liederen persoonlijk was. Wij leeren hem in zijn werken kennen als de stille, ingetogen droomer, de dichterlijke zanger der avondstemming, maar die ook een gespierde taal heeft, vol warmen gloed als hij zijn geliefd Vlaanderen verheerlijkt. In zijne liederen geeft hij minder versnipperde woordillustratie dan wel het synthetisch stemmingsbeeld van het geheel.