CAECILIA EN HET MUZIEKCOLLEGE

217

werpen van Natalie Gontchavara. Wel is waar beloofden de in het programmaboek gereproduceerde aquarellen der ontwerpen meer, dan de costumes konden houden. Het is een bekend iets, dat er een specifieke tooneelvisie toe behoort om décors en costumes zoo te ontwerpen, dat ze ter plaatse van hun eigenlijk doel het maximum aan uitdrukkingskracht bezitten. Doch afgezien van dit bezwaar, hier was althans fantasie en smaak vereenigd, al kwam een en ander tusschen de stijlloosheid van de rest niet geheel tot zijn recht.

En de muziek? Deze samengevoegde Tschaikowsky fragmenten waren misschien de sterkste muziek van dezen avond, ondanks alle typische, aan Tschaikowsky eigen, zwakheden, het krachtsvertoon, de overweekheid, de geestelijke ongedisciplineerdheid. Maar als element van een nieuwe kunst volkomen onbruikbaar. Even in dat aardige solo uit „casse noisettes" toen de mooie celesta een schaduw van een moderne klank gaf, toen even kreeg men de zwakke voorstelling, welke mogelijkheden er zouden kunnen zijn voor een modern, nerveus vibreerend kunstwerk, wat er aan spanningen zoude opgewekt kunnen worden, indien componist, dichter, schilder en choreograaf samenwerkten in een nieuwen, traditieloozen geest! Hier was er ook niet het geringste van te bespeuren. Een onzer bekendste schilders zeide, teleurgesteld, na afloop van deze mislukte vertooning: „Als ik naar een revue in de Scala ga, zie ik precies hetzelfde". De Scala van den Haag, wel te verstaan, niet die van Milaan. Ik had zelf al even kettersche gedachten gehad; ik herinnerde me balletten voor lange jaren gezien te hebben als slotnummers in het Berlijnsche circus Busch en gearrangeerd door dien vermaarden circusdirecteur. Diens specialiteit was: veel mooie vrouwen, veel goede danseressen; daarbij groote „rijkdom" aan costumes en alles kwistig overgoten met stroomen van gekleurd licht.

Het overdonderde wel en het was in dit genre werkelijk zeer verdienstelijk. „Le mariage d'aurore" was natuurlijk wel ietwat fijner, maar, inderdaad, was het eenige onderscheid niet alleen een niet overmatig gradueel verschil aan fijnheid? De geest was eigenlijk volkomen gelijkwaardig.

Het derde ballet was nog het beste, een balletscène uit Borodines opera „le prince Igor". Hier was althans een artistiek aannemelijk tooneelbeeld; de achtergrond, de hutten van een kamp in een paarschachtigen nachtgloed, had zelfs wel stemming en ook hadden de costumes in overeenstemming met de omgeving een harmonisch aspect. Niet eclatant, volstrekt niet nieuw of verrassend, maar althans van een zekere schoonheid. De ontwerper Roerich, voorzoover ik weet niet van Europeesche bekendheid, won het verre van de beide beroemden, die voorafgingen. En waarlijk ook het choreografische werd sterker bij deze „picturale" climax. Wel is waar was het begin weer volkomen stereotiep, die eerste melancholieke dans der jonge vrouwen. Wat had ik toch weer hinderlijke opera-associaties? Zigeunerkamp in Troubadour, de operette „der Zigeunerbaron". Och, dat men zoo buiten staat bleek het lang gewende, het tooneelmatig verstarde te bannen! Maar gaandeweg werd het beter. De balletacte. een aaneenschakeling van dansen, had althans eenheid en stuwde aan het slot op tot een dithyrambische wildheid. Het eenige pakkende moment van den geheelen avond. Ook op het gebied van choreografische regie was dit fraai werk. En fameus gedanst !

Doch ook hier weer: een uiting van nieuwe kunst, of - deze vraag is beter _ een poging tot vernieuwing? Neen, het was toch weer een "balletprestatie van de oude school, ditmaal scenisch en decoratief beter tot een eenheid gebracht. En dan deze muziek! Moest ons aan het slot van dezen avond vol van tonaliteit dit