CAECILÏA EN HET MUZIEKCOLLEGE

233

der stamcompositie toch zeer symmetrisch, hoewel even na den inzet voor mij modulatorisch onbevredigend. De variaties deden mij herhaaldelijk denken aan Schumann's Etudes symphoniques, zeker niet voornamelijk door een rhythmisch motiefje maar door bezwaarlijk te defineeren gelijkenissen, terwijl ze toch ook weer heel anders zijn. Ongewoon duidelijk is onder alle verscheidenheden van pompeuze plechtigheid Scarlatti-luim, felheid, beschouwelijkheid, mijmering, wijde stilheid en knetterende bravour gedurig hun herkomst van het thema, waaruit niets verloren gaat. Dit is een zeer deugdelijk werk met veel interessants voor hen die behoud der tonaliteit niet vereenzelvigen met onbelangrijkheid.

J. P. J. Wierts heeft de rij zijner a cappelakoren verlengd met Droomekind, een natuurlijk van zijn bekwaamheid en effectkennis getuigenden zang, die menigeen op een mooien zomeravond kan streelen en denkelijk om der teederheid wil een slotgrapje van den dichter G. C. van 't Hoog negeert. Bij zijn sololiederen voegde hij Rommel den trommel, een lentefeeststuk voor Thom Denys, die het op zijn jubileumconcert heeft voorgedragen. De tekst is uitbundig, en al haalde Bernard Verhoeven de woorden wel eens van wat ver, hij maakte schallenden klank. Dat tamboerijn en zonneschijn hetzelfde metrum hebben is zijn schuld; dat tamboer een zware beginlettergreep heeft en zoowel daardoor als door herhaling de versmaat breekt, komt op de rekening van den componist. Maar de vocaal en instrumentaal geestdriftig gevierde jolijt verjaagt bedenkingen.

W. Alphenaar te Haarlem heeft twee liederen van Hans de Bock uitgegeven: René Paralicg, Paroles pour louer ma Dame, Charles Guérin, Si le bonheur que je désire... Het eerste dweepte kalm in een atmosfeer van noneharmonieën en eenig moderner parfum; jammer dat bij 't lezen

de vroeger vermelde raadseltjes in 't notenschrift van den auteur de rust verstoren, als die tegen zijn zonderlinge dynamische tegenstellingen bestand is. Het tweede heeft een meditatie van eigendunk en spleen tot onderwerp; de behandeling lijkt nagenoeg geheel overgelaten aan den vertolker en die kan last met de prosodie hebben, maar het Fransch is buigzaam. Meer weet ik niet te zeggen over deze compositetjes die mij geen nieuws vertellen van De Bock's talent en raden zijn ontwikkeling af te wachten. v. W.

* * *

Gabriel Dupont: Anrar Conté Héroique.

No. 4. „O nuit"... (Abla: sopraan) Pr. frcs. 1.75.

No. 9. „Tout mon passé d'amour" (Antar: Tenor). Pr. frcs. 1.75.

Henri Février: Les Saisons (Poémes de Stéphen Liégeard). Pr. chaque numéro frcs. 2.— cplt. Net frcs. 6.~,

Philippe Gaubert: Deux Melodies (Poésies de Maurice Léna).

2. Mon petit Ane. — Pr. frcs. 1.75.

G. C. Grassi: Trois poèmes Bouddhiques pour Chant, avec ace. de Violon, Hautbois (ou 2d Violon) Violoncelle et Piano a quatre mns. Pr. net. Chaque numéro, frcs 4.— ; le Recueil, frcs. 10.—.

Reynaldo Hahn: la Douce Paix: Pr. net. frcs. 1.75.

Georges Hüe: Versailles (Poésies de Alb. Samain) Pr. net chaque numéro, frcs. 1.75. Les 4 numéros réunis: frcs. 5.~.

idem: Trois Rondels, dans le stijle ancien. No. 1. „Galant". Pr. net frcs. 1.75.

Louis Maingueneau: Vieilles Chansons.

No. 3. „Pour calmer mon ame blessée."

No. 4. „Légere comme l'hirondelle"

Pr. net. (a) frcs. 1.50.

Ernest Moret: Trois Mélodies.