CAECILIA EN HET MUZIEKCOLLEGE

257

Bruckner is van Beethoven tot Wagner gekomen, ook in zijn studie bij Kitzler. Van beiden miste hij de strenge tucht van gehoorzaamheid aan eigen wetten der kunstwerksamenstelling, misschien wel omdat hij tot compensatie van ambtelijke dienstbaarheid meer scheppingsvrijheid behoefde. Maar hij heeft Wagner's timbres, door overneming, niet door nabootsing, en Beethoven's onderwerp: God, Ik en de Natuur, waarbij soms, in Scherzo's het Oostenrijksche landvolkbestanddeel van zijn persoonlijkheid zich haast afzonderlijk uit. Mahler, zijn eclectische leerling, ook Oostenrijker maar van joodsch ras, is door alzijdige roerselen en pantheïsme het ongedurige hedendaagsche nader, hij vermoedelijk het eeuwige. Zijn kerkelijke geloovigheid kan door den zegen van het algemeene der muziek niemand uitsluiten. Hij draagt tot den Almachtigen Vader zijn smart en vreugde, somberheid en blijheid, verschrikking en verrukking, wanhoop en vertrouwen, hartstocht en vrede; zoo vindt hij toevlucht, troost en vervulling. Zoo heeft hij zeker gevoeld, voor vaagheden en afgetrokkenheden onvatbaar. Het is natuurlijk dat hij, geen voltooiing van zijn negende symphonie meer hopend,^ ze met zijn Te Deum besloten wenschte: daar was toch wat hij niet op aarde nog eenmaal getuigen zou het duidelijkst gezegd, en hij kan gedacht hebben dat Beethoven hetzelfde bedoeld, maar alleen in half overbodige vreugdehymnewoorden verkondigd had: beseffen wij Gods kinderen te zijn, dan is immers de menschenliefde vanzelfsprekend. Maar gelijk zijn kerkkoor niet Gregoriaansch en Palestrijnsch klinkt, predikt hij geen dogma wanneer hij bidt en lofzingt in zijn wijd symphonisch Adagio, dat den hemel opent voor allen. Wij zoeken religie; hij laat ze vinden. Wij werden door ons verblijf in de nieuwe winter-kamer-sferen onzer kunst ongetwijfeld niet vervreemd en afkeerig van zijn zomerzon en zomerwind

over bloeiende bergweiden. Wij verlangen gezondheid; hij kan ze geven. Waarom hebben wij zoo weinig tijd voor hem?

Te Deventer is een feest gevierd met vlaggentooi der buurt, met serenade, drukke receptie, bloemenweelde, brieven- en telegrammenstroom uit heel muzikaal Nederland en niet alleen plaatselijke journalistenbelangstelling : de gouden bruiloft van Iz. A. Houck. En hedenwordthij vijfenzeventig.

Wij wenschen hem en mevrouw Houck van harte geluk. En ook zijn stadgenooten. Zij hebben in hem een der aanzienlijke kenners die 't openbare muzikale stadsleven verwarmen en in de concertzaal met genoegen opgemerkt, met spijt gemist worden. Zulke dilettanten waren het die de geschiedenis als meestersvrienden noemt. Maar bij zijn kennen behoort een kunnen dat misschien geen van hen zóózeer eigen is geweest. In ieder compositiegenre, behalve het ordinaire, heeft hij zijn talent beproefd en een volkomen antidilettantische zekerheid van techniek, smaak en fantasie getoond. Ook wie maar enkele zijner buitengewoon talrijke werken zag, zooals eenige knappe klokkenspelstukken, of hoorde, zooals een orkestsuite die mij na vele jaren heugt door een Caecilia-concert in Arnhem, zal 't vast gelooven van alle.

Hij blijft met lust aan den arbeid. Dat hij 't nog lang vermoge! v.W.

Het praatje van de maand.

Nog heerscht dè stilte, maar in de verte rommelt het al onheilspellend en de weerkenner zegt: er is een fameuse storm in aantocht! Om de beeldspraak te laten varen: nog zijn de concertzalen gesloten maar aan alle kanten komen er geruchten en berichten, die het volkomen duidelijk maken, dat er een stortvloed van muziek te wachten is, terwijl, ondanks het feit dat alle opera's hier vroeg of laat failliet gaan, niet één, maar twee of drie verschillende ondernemingen hun geluk zullen beproe-