266

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

middels niet is uitgedroogd, al zal ze zeker wat spaarzamer vloeien door de den journalist steeds in beslagnemende eischen van het oogenblik, het zal u en ons een verheugenis te meer zijn. 25 jaar hebt ge alle schoonheden en bezwaren van ons mooie „vak" meegemaakt. 25 jaren lang hebt gij den journalistieken' eierendans op min of meer elegante wijs meegedanst. Contenter tout le monde et son père, het zal ook u niet gelukt zijn, stel al gij hadt er naar gestreefd, hetgeen voor uw karakterzuiverheid niet bevorderlijk geweest zou zijn. Alleen zich zelf en ons kunstideaal zooveel mogelijk bevredigen, zichzelf hooge eischen stellend, daarnaar hebt gij ongetwijfeld ook getracht. Onze taak om de kunst, de kunstenaars en het publiek te dienen, is zwaar, maar schoon en dankbaar. L'art est difficile et la critique aisée ? Het mocht wat. Gij als componist, kunt dat het beste weten. De componist heeft „eenvoudig" een schoonen inval (of heeft hem niet), hij behoeft zichzelf slechts innerlijk fijnte beluisteren (als er ten minste iets aan het ruischen is), en het dan „maar" fluks te

projecteeren, en de kunst is daar. Maar

de kritiek? Zoo voor zichzelf de juiste houding te bepalen ten opzichte van de dingen en daden van het oogenblik en van de eeuwigheid, en die te formuleeren in levende, gedrongen, beeldende, zuivere, oprechte, klare enz. enz. taal — dat vereischt niet minder den geheelen mensch en onvermoeid zijn geest, zijn onafgebroken toewijding en onverflauwde liefde, zijn nauwgezet overleg. Wat wil „men" al niet van ons dagbladschrijvers in de kunstrubriek? „Men" zou voor ons een elfde gebod als volgt willen opstellen: „Gij zult schrijven niet oppervlakkig, niet wetenschappelijk, populair, warm, objectief, geestrijk, gevoelvol, leerzaam, raak, opbouwend, vlot, kernachtig, beknopt, amusant.'dichterlijk; gij zult schrijven overtuigend en overtuigingen, in schilderachtige vergelijkingen, vergoelijkend, eenvoudig; gij zult

schrijven kort, ter zake, gij zult den „lezer" niet afstooten, ook niet vleien, gij zult...." Enfin, gij weet het, zooveel lezers, zooveel eischen en verwachtingen. Gij weet het ook, dat alleen het waarachtig dienen van de kunst en de kunstenaars met algeheele en rustelooze overgave van onze persoon, met open oog voor ons ideaal èn voor de mogelijkheid dit in de nuchtere werkelijkheid te doen doorwerken, — dat dit onze kracht is en wij daarmee staan of vallen, in dat teeken trachten te overwinnen. Hoeveel studie en toewijding dat van ons vraagt — om van de volharding en opoffering van nachtrust nog niet te spreken — dat beseffen natuurlijk maar weinigen buiten de ingewijden.

Deze ontboezemingen zult ge me zeker op uw jubileum niet kwalijk nemen. Ik schreef ze u even bij deze gelegenheid, omdat het mij een behoefte was, en ik uit uw artikelen ontwaar, dat u het in deze met mij eens zijt. Omdat ook gij het 't beste zult voelen, in hoeverre ik hier zuiver uitspreek, wat een „criticus" beweegt, en hoe hij over zijn schoon „vak" denkt.

Moge het u nog lang gegeven zijn: de kunst, de kunstenaars en het publiek te dienen naar de beste mate, waartoe gij daar de gaven voor gekregen hebt. Hoe meer en hoe ijveriger wij daarbij de eerste, de kunst, waarachtig dienen, hoe meer wij de erkentelijkheid en waardeering van de laatsten, kunstenaars en publiek, terecht perdienen. En bij wijlen ook ontvangen...

Dat u hiervan de ervaring steeds in rijke mate moogt opdoen, is de wensch van uw collega aan Het Vaderland.

En collega Jos. De Klerk, een te feliciteeren feliciteerder, hoor maar:

Een eigenaardige samenloop van omstandigheden is het zeker wel, dat ik op den datum, waarop ik mijn collegialen huldegroet wil brengen aan den muziek-