286

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

van het ideëel vrouwelijke gekomen amazonenprinses, die haar als wraakoffer harer moeder vermoorden held in den dood volgt. Cornelie van Zanten zou trachten met Anna Tijssen'—Bremerkamp en Jos. Tijssen de bedoeling van den componist en van de tekstdichteres mevrouw Snijder van Wissenkerke (pseudoniem Constant) in den Arnhemschen schouwburg te verwezenlijken. Op het allerlaatste moment haar door allerlei tegenspoed gefnuikte voorbereiding ook onvoldoende vindend besloot zij tot een uitvoering in concertvorm — en die was aan 't Grieksche strand bij nachtwolkenbeweging, maneschijn en dageraad. De schulddelging, drie maanden later, deed mij beseffen dat Fock met een uiterst zuiver wagneriaansch werk had verkregen wat natuurlijk nooit alleen door stijloverneming te bereiken is: intensieve meeleving en tragische loutering; een herhaling met andere krachten in Den Haag, voor de Nederlandsche Toonkunstenaarsvereeniging, twee jaren daarna, schonk mij die gewaarwordingen ook, maarzwakker.

In Arnhem zijn twee fragmenten van deze partituur nog meermalen gegeven, het symphonische begin dat een zeer stemmende samenvatting der dramafactoren en ook een mooi geheel van algemeen-muzikaal treffende tegenstellingen en verscheidenheden is, en de „Maneschijnmelodie", teedere strengeling van lichtklankenspinsels. Uit zijn vroegere jaren hoorde men er eens een lief Nachtlied voor strijkinstrumenten ; uit zijn latere meer dan eens den antitraditioneelen, boeiend polyphonen Koninginnemarsch (naar een vaderlandsch gedenkdicht) en een enkelen keer een eveneens contrapuntrijken schallenden triomfmarsch, die voor een festiviteit van Duitschers hun toenmalige nationale hymne ten slotte tot bas-cantus-firmus heeft. Men zag hem dikwijls op het podium, het meest als begeleider van de solisten der Orkestvereeniging, die hem, gelijk de Toonkunstafdeeling, tot voorzitter had. Zijn accom-

pagnateurstaak, een zeer vaardig, volgzaam en zorgzaam vervulde, was niet gering: destijds bestond nog als vaste tweede beurt, die der stukken met piano na concert of aria. Hij deed zich ook als dirigent hoogschatten om nauwgezetheid en duidelijke persoonlijkheidsuiting, in eigen werk of bij verhindering van Martin Heuckeroth. Voorts werd hij soms waarnemend criticus, en van de hartelijke belangstelling die hij dan toonde heugt mij meer dan ik hier zeggen kan.

Met zijn toen verschenen composities moeten wij Noske noemen. Er kwam ook wel eens muziek van hem in een tijdschrift, zooals een pendant der Maneschijnmelodie, Verlaine's La lune blanche, zilvertintig geïllustreerd in La vie musicale van 12 Maart 1903, waar Marie Berdenis van Berlekom aandacht voor hem vroeg door een gevoelig artikeltje Le Lied en Hollande. Maar overigens is alles uitgegeven door zijn Arnhemschen en Middelburgschen stadgenoot, die zooveel deed voor onze kunst en zoo weinig opwekkends ondervond van ons publiek. In zijn „fonds" wordt Fock vertegenwoordigd door Seleneia (met een heel knap klavieruittreksel van eigen hand) en door twaalf liederen.

Onder die zangen hebben er drie, Christian Hoeppe's Rückblick, Mörike's Resignation en Th. Storm's Herbst nog eenigszins het melodiekarakter van de vroegere, maar ze zijn er niet minder om, en zeer edel elegisch bij gestadigen neergang van een betreuringsmotief is Rückblick, groot gedacht het daaraan door 't leedsymbool verbondene scène vormige Resignation, mooi gedifferentieerd het in warmen toon van bemoediging eindigende Herbst. Toch staat het laatste wat vreemd in een (evenwel niet gebundelde) reeks, die met Friede van Karl Maria, Tod en Die Tropfen van J. H. Mackay, Zuflucht van Franz Kugler, Letzle Bitte van O. J. Bierbaum, Das alte Haus van Zoorzmann en Sehnsucht van Carl Otto Rellwitz een veel nieuwer uit-