15 December 1871.

Acht en Twintigste Jaargang. No. 24.

CAECILIA.

ALGEMEEN MUZIKAAL TIJDSCHRIFT VAN NEDERLAND.

UITGEGEVEN ONDER GEREGELDE MEDEWERKING VAN

W. F. Gr. NICOLAÏ, RICHARD HOL, JOH. BASTIAANS, J. C. BOERS, ED. DE HARTOG, Prof. W. MOLL, Prof. A. D. LOMAN, Mr. J. O M. VAN RIEMSDIJK, Mr. J. N. VAN HALL, G. A. HEINZE, M. A. BRANDTS BUYS, J. B. LITZAU, DAVID KONING en anderen.

De uitgave geschiedt op den len en 15en van iedere maand bij MARTINUS ÏV IJ H © F F te 's Gravenhage, aan wien men alle stukken de redactie en de uitgave betreffende gelieve te adresseeren. Prijs f 1.50, fr. p. p. f 1.65 per kwartaal. Men abonneert zich voor den geheelen jaargang. Advertentiën worden berekend tegen 12'A cent den regel, groote letters naar plaatsruimte.

Voor het loopende jaar (te beginnen met 1° Mei), kan men zich abonneeven voor f 4.—, fr. p. p. / 4.40.

Inhoud. Het eerste deel van Richard Wagner's gezamenlijke werken in proza en poëzie door J. K. (Vervolg en slot). — Binnenlandsche berichten. — Gemengde berichten uit het buitenland. — Onderscheidingen. — Nekrologie. — Leekegedachten door Pantasio. III. — Advertentiën.

HET EERSTE DEEL VAN RICHARD WAGNER'S GEZAMENLIJKE WERKEN IN PROZA EN POËZIE.

[Vervolg en slot.)

De serie opstellen, die tot opschrift draagt: »ein deutscher Musiker in Paris", laat zich eigenlijk in twee rubrieken splitsen. Reeds hebben wij een kort overzicht gegeven van de eerste helft, die de ontmoeting

van Wagner met zijn vriend R te Parijs, en diens

lotgevallen en treurig uiteinde schildert, om dan , in de verhalen seine Pilgerfahrt zu Beethoven" en »ein glücklicher Abend" de muzikale gevoelens van den heer R reeds eenigermate aan den lezer bekend te maken. Nu deelt de schrijver in de tweede helft dezer opstellen-serie een en ander uit de nalatenschap van zijn gestorven vriend mede. Eigenlijk behoort de novelle: aeine Pilgerfahrt zu Beethoven", die wij onzen lezers binnen kort in haar geheel hopen mede te deelen, ook tot deze tweede afdeeling, want zij is niets anders dan eene bladzijde uit zijn dagboek. Nu zijn het echter meer bepaald korte verhandelingen, aan het wezen der muziek zelve gewijd, die onze aandacht zullen boeien.

Hoe verder wij in de geschriften van den heer R ,

alias Wagner, doordringen, hoe duidelijker ons zijn bittere haat tegen het parijsche publiek in het oog springt. Een overzicht van de ontwikkeling der duitsche muziek, loopende tot het jaar 1841, ȟber deutsches Musikwesen", opent de rij. Reeds zijn de musicerende parijzenaars bekend geworden met de geniaalste scheppingen der duitsche muze. De heer R betwijfelt echter,

of zij daarom duitsche muziek wel juist begrijpen. Want de Franschman musiceert om zich te verstrooien, om in salons te schitteren, hij is virtuoos; de Ouitscher daarentegen bemint en beoefent de muziek alleen ter wille van haar zelve; die reine kunst gebruikt hij niet als winstgevend middel, om roem en fortuin te veroveren, maar zij is hem eene innige, diepgevoelde

zielsbehoefte, de uiting van zijn onweerstaanbaren drang naar het ideale.... de Duitscher is musicus, kunstenaar. 0. i. gaat de schrijver in de uitwerking van dit denkbeeld soms echter wel wat te ver.

Zijne beweering o. a., als zou het eerste het beste lid van een duitsch orkest in den regel minstens drie verschillende instrumenten met gelijke vaardigheid bespelen en gewoonlijk zelf ook.... componist zijn, komt ons, om het zachtste woord te gebruiken, wel wat overdreven voor. Het ontbreekt bij deze gelegenheid niet aan hatelijkheden op de politieke inrichting van het Duitschland van toenmaals, met zijne ontelbare koninkrijken, keurvorstendommen en vrije rijkssteden , en op de vooiiieide, waarmede de Duitschers zich destijds altijd tot het vreemde, het buitenlandsche in de kunst wendden, enz. Om den Franschen het wezen der duitsche muziek helder te maken, werpt de schrijver een blik op hare ontwikkeling. Het gebied der instrumentale muziek is het meest onbegrensde , het minst aan invloeden van verschillenden aard onderhevige: de Duitschers moesten zich dus van zelf vooral tot dit genre aangetrokken gevoelen, en het behoort hun dan ook als uitsluitend eigendom toe. De zangmuziek, de dramatische richting, is hun eigenlijk element niet. Toch brachten zij ook in dezen tak deikunst voortreffelijke nationale werken voort. De protestantsche kerkmuziek, met Bach in zijne koralen, motetten en Passiemuziek aan het hoofd, is hiervan het uitgangspunt geweest. De opera bleef het uitsluitend eigendom der Italianen, — de Italiaan is door zijn aard reeds zanger — tot dat Mozart, »dit grootste en goddelijkste aller genieën", de duitsche nationale opera schiep, en de ))Zauberflöte" aan de wereld schonk. (Rijst gij niet vertoornd op, schim van den grooten Gluck?) Met de innigste liefde en de warmste bewondering wordt Mozart hierdoor den schrijver herdacht; ook wat karakter , ontwikkeling en levensomstandigheden betreft, schetst hij den grooten idealist als de type van den echt-duitschen kunstenaar. Als navolgers van Mozart verdienen Winter (»das unterbrochene Opferfest") en Weigl (»die Schweizerfamilie") met lof genoemd te worden. Maar de duitschnationale opera in eene andere, niet minder echt-duitsche richting te ontwikkelen, het wonderrijk der «Romantik" voor haar te ontsluiten, dat was de roeping van Weber, en Carl Maria schreef den sFreischütz". »Euryantbe" wordt — dit zij ter loops'opgemerkt — eene mislukte poging genoemd tot het schilderen der menschelijke hartstochten