CAECILÏA EN HET MUZIEKCOLLEGE

9

werp geven blijk van diepgaande studie, en zijn karakteristiek van de handelende personen, is evenals zijn beschouwing over de tegenstelling tusschen Oost en West zeker 't lezen waard.

Hij maakt over de verhouding tusschen Lakmé en Gerald een aardige opmerking: „de gansche historie van 't geval is tegenwoordig zóó banaal, dat de couranten ze „niet eens meer in hun gemengde berichten „zouden willen opnemen"; en verder: „gewoonlijk spelen zulke tooneelen zich af „in een kamer van het „Hotel de la Gare" „of „du Cpmmerce" en niet onder door „lianenslingers verbonden eeuwige palmen; „meestal vervangt het klassieke fleschje „laudanum, of het prosaische komfoor met „houtskool, het sap van de datura stra„mononium".

De analyse der muziek, grondig en nauwkeurig, geschiedt volgens dezelfde beginselen die ik in de andere boekjes aantoonde: onpartijdig, met aanduiding van goed en kwaad. Op blz. 73 maakt de auteur de zeer gegronde opmerking dat Délibes, in een tijd, waarin de andere componisten het orkest in de opera reeds als iets anders beschouwden dan een simpele begeleidingsfactor, het een ondergeschikte rol toebedeelde, of, nauwkeurig gezegd, met een overdreven bescheidenheid de schilderachtige en dramatische effecten aanwendt, die er mee kunnen worden bereikt. Ook over het „oriëntalisme" en over de algemeene eigenschappen van de kunst van Délibes zegt hij veel wat goed-opgemerkt en, voor den lezer, behartigenswaardig is.

Dat ook dit boekje de belangstelling van den opera-vriend ten volle waard is, hoop ik te hebben aangetoond. Ik voeg alleen nog erbij dat de auteur in een „Conclusion" de slotsom trekt, dat trots de in zijn critische studie opgesomde gebreken, Lakmé een nog steeds levensvatbare opera is, en dat zij dit nog wel een tijd lang zal blijven.

Overtuigd dat menig lezer van dit tijd¬

schrift zich voor deze publicatie zal gaan interesseeren, vermeld ik hier nog, dat behalve de drie besproken, en de twee in mijn inleiding genoemde boekjes nog verschenen zijn: Samson et Dalila van SaintSaëns (Henri Collet), Manon van Massenet (Joseph Loisel), Carmen van Bizet (Charles Gaudier), La Damnation de Faust van Berlioz (Jul. Tiersot) en dat binnenkort zullen verschijnen : Werther van Massenet (Charles Gaudier), Le Barbier de Séville van Rossini (Guido M. Gatti) en Les Symphonies van Beethoven (Jean Chantavoine). KHMinsiiiiiniiiiiu^

Intermezzi. Invallen van „De oude Muziekmeester."

Elk nieuw idee stuit op een compacte

majoriteit, Die struikelblokken in den weg leit, Uit gebrek aan begrip of domheid.

* * *

Gebrek aan begrip en onwelwillendheid, Tegenover een nieuw werk, is niet altijd laagheid,

Doch meestal een gevolg van de wet der traagheid.

* # *

Hegel erkent, in deel III, pag. 131, van zijn

„Aesthetik", Dat hij „ wenig bewandert" is in zake muziek, En ook Bolland, de man van de zuivere rede, Laat ons in dit opzicht tamelijk ontevreden, ■i lim iiiminiiiii tittiiiiiiiiiiiiifiiiiiiiiiiiiiiifiiiiiiiiiiiiii imiiii iii%vmnuu iiiiiiiiiiiinii iiuiiii tn ntim irtiib'iiHiiii mum i Nieuwe uitgaven.

Bij G. Alsbach & Co., Amsterdam, zijn de navolgende werken verschenen: Jac. Bonset, op. 100. Het Kind der Glorie. Kersthymne voor gemengd koor met pianobegeleiding ; Joh. Bordewijk-Roepman.Drie Dansen voor piano en Sonate voor viool en piano; Hans Franco Mendes, Uit mijn Dagboek voor piano, band 3, en Sona-