66

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

Tien jaar muziekauteursrecht in Nederland

door

JAN VAN GILSE. (Slot).

Men heeft sedert, om al te groote ontevredenheid tegen te gaan, de „comités consultatifs" ingevoerd, een soort van nationale adviesraden. Na wat ons daarvan de eigen ervaring heeft geleerd, kan men slechts het woord van Hullebroeck in zijn onlangs verschenen lezenswaardige brochure onderschrijven : operettegedoe! Wat er bij een dergelijke organisatie van de verdeeling der baten moet terechtkomen, kunnen we buiten beschouwing laten. Het is niet van algemeen belang, hoogstens in zooverre, dat de belastingbetalende gaarne de zekerheid zou hebben dat zijn betaling in handen van den rechthebbende komt. Er is echter een veel belangrijker ding, een nationaal belang, dat zelfs de meest on-nationalistische mensch bedenkelijk moet stemmen. Een belangrijk deel der machtsmiddelen, der geldmiddelen der Parijsche Société wordtaangewendtot „pénétrationpacifique", propaganda voor en doordringing van de Fransche cultuur, in dit geval van de Fransche muziek. Daar is natuurlijk niets tegen, trouwens heel begrijpelijk, een dergelijke propaganda kan zelfs niet anders dan welkom zijn, ons geestelijk samenstel kan velerlei buitenlandschen invloed zonder gevolgen absorbeeren. Men denke zich echter het volgende: dat de Nederlanders niet meer in staat zouden zijn hun rechten zelf uit te oefenen, men denke zich een op auteursrechtgebied in ons land almachtige Parijsche Société, waarnaast bij de huidige machtsverhoudingen in Europa een tegenwicht zou ontbreken, dan kan men zich voorstellen dat de doordringing niet meer zoo vreedzaam zou zijn. Want de uitvoering van elk beschermd muziekwerk zou dan afhankelijk zijn van een Parijsche toestemming. Aan welke voorwaarden zou

men dan wel, noodgedwongen, moeten voldoen! Men kan er zeker van zijn, dat de vrijheid van onze muziekbeoefening dan voortdurend in gevaar zou zijn, men zou aan buitenlanders een macht hebben gegeven, waartegen geen verweer meer mogelijk zou zijn, tenzij door een wetswijziging. Heeft men zich ooit goed voorgesteld, dat alleen door het bestaan van onze Nederlandsche instelling deze ongewenschte toestand niet heeft kunnen intreden? Men heeft thans van de Parijsche Société over het algemeen weinig last, ze is gemakkelijk en stelt geen bijzondere eischen. Ook dat echter dankt men aan het Hollandsche initiatief. Dat het anders kan zijn is geen bloote veronderstelling, men zie, hoe het in Zwitserland, hoe het in België gegaan is!

België was sedert jaar en dag in auteursrechtelijken zin een Fransche dependance. De gevolgen behoef ik niet op te sommen, zij werden lijdzaam gedragen; de oorlog maakte de geesten wakker. Het Belgisch „Nationaal Bureau voor Auteursrecht" werd opgericht, uit den aard der zaak zijn de aangeslotenen voorloopig nagenoeg allen Vlamingen. Onvermijdelijk speelt hier de groote taal- en kultuurstrijd een uiterst belangrijke rol. De Belgen doen goed werk en zij gaan vooruit; het spreekt vanzelf dat wij Hollanders hen met raad en daad hebben bijgestaan.

Een analoog geval doet zich in Zwitserland voor. De Parijsche Société is er sedert jaren gevestigd, er zijn tal van moeilijkheden geweest. Nu een nieuwe auteurswet het handhaven der rechten beter als tot dusverre mogelijk maakt, nu vereenigen zich de componisten (Schweizer Tonkünstler Verein) en de uitgevers om zelf het werk in handen te nemen. Parijs heeft als concessie een „comité consultatif" aangeboden ! Hoe deze aangelegenheid zich ontwikkelen zal, valt nog niet te zeggen. Het zal voor de Zwitsers een moeilijke taak zijn, echter niet zwaarder dan die voor