CAECILIA EN HET MUZIEKCOLLEGE

75

ist in ihm zusammengefaszt und wirkt sich in ihm aus. — Dieses Genie war kein Einzelgeist, sondern ein Gesammtgeist."

De eerste hoofdstukken voeren ons tot de bronnen waaruit Bach's kunst ontspringt: tot de oud-Duitsche kerkliederen, de geestelijke en wereldsche gezangen en de koralen; zij geven verder een overzicht van de cantaten en passies in den tijd vóór Bach.

Dan volgen de hoofdstukken (7—13), die ons den Meester teekenen: het geslacht, waaruit hij sproot, zijn leven als mensch en als kunstenaar, zijn werkzaamheid als organist, dirigent, componist en leeraar.

Merkwaardige en bijzondere dingen worden ons hier meegedeeld, en sterk toont zich hier reeds de eigenaardig, heldere visie, die Schweitzer op Bach heeft.

Ook hier mogen eenige aanhalingen volgen: „Zuletzt ist überhaupt der ganze Mann ein Rathsel, weil für unser Beschauen bei ihm der auszere Mensch und der innere Mensch so unverbunden und unvermittelt nebeneinander stehen, dasz keiner am andern teilhat. Mehr als bei jedem andern Genie ist bei Bach der Mensch, wie er sich gab und auszerlich darstellte, auch die undurchsichtige Hülle der künstlerischen Seele, der er zur Behausung bestimmt war. — Sein künstlerisches Erleben und Schaffen spielt sich neben dem normalen und fast banalen Verlauf seiner bürgerlichen Existenz ab, und zwar so, dasz es sich neben dieser gar nicht hervorthut."

Schweitzer toont aan hoe weinig Bach zich bekommerde om waardeering, zelfs niet om het feit of zijn werken al of niet begrepen zouden worden door tijdgenooten of nageslacht. Hij deed weinig of niets om ze bekend te maken. Het is voorwaar niet zijn schuld, dat zij ten slotte tot ons zijn gekomen! Daardoor ligt er zulk een wijding over zijn gansche werk. De grauwe banden der oude „Bachgesellschaft" spreken een aangrijpende taal, want zij pre¬

diken ons van een schoonheid die onvergankelijk is, en alleen daarom niet verloren kan gaan."

Volgens Schweitzer neigt Bach's wezen in hooge mate tot de mystiek. „Deze groote, zwaar gebouwde man, die met en door zijn gezin en door zijn ambt als 't ware midden in het leven scheen te staan, op wiens gelaat iets als een genoegelijke tevredenheid ligt uitgespreid, was in zijn diepste wezen los van alle wereldsche beslommeringen, los van al het aardsche, en leefde in een wereld van bovenaardsche heerlijkheid en rust. Wie slechts eenmaal aria's als: „Schlummert ein ihr müden Augen", „Ach schlage doch bald selige Stunde", of zelfs de eenvoudige melodie: „Komm süszer Tod" heeft gehoord, die beseft dat hier geen componist tot ons spreekt, die zich heeft ingewerkt in de gedachten van zijn tekst om dien te kunnen verklanken, maar een mensch, die deze woorden heeft aangegrepen en hun iets heeft ingeblazen van den geest, die hem vervulde, en dien hij moest openbaren," Ook over den leeraar Bach staan wetenswaardige bijzonderheden opgeteekend. Sprekend over het onderscheid tusschen de vingerzetting voor het Klavierspel volgens Bach en volgens de nieuwere methoden, zegt hij: „Bach's vingerzetting was zooveel rijker omdat hij de elementen van twee kunstperioden in zich vereenigde, zooals ook zijn harmonieën zoo rijk zijn, omdat hij weliswaar in dur en moll schreef, maar tevens nog geheel op de basis der oude Kerktoonsoorten staat.

Als curiositeit citeer ik het volgende woordelijk:

„Bach's Anschlag war sehr compliciert. Es kam ihm hauptsachlich auf einen singenden Ton an. Darum liesz er die Taste nach dem Niederdrücken nicht einfach liegen und aufsteigen, sondern hob sie durch ein allmahliges Zurückziehen der Fingerspitzen nach der inneren Flache der Hand, um so der Saite die gehorige