CAECILIA EN HET MUZIEKCOLLEGE

91

gelijken. Domineert bij Benoit het uitbundige, het monumentale, bij Blockx daarentegen zingt en joelt en klatert het kleurige volksleven met zijn kermissen en optochten, niet gezien van den grotesken kant, zooals bij Breughel, maar met een zekere reserve, een neiging naar het aristocratische, net als bij Teniers.

En nochtans gingen beide componisten van hetzelfde principe uit, en kan men, ondanks het hemelsbreed verschil van opvatting, Blockx een trouwe volgeling van Benoit noemen. Volgeling ja, maar niet in 't zelfde voetspoor; zijn zin voor realisme week al te zeer af van den romantisch-pompeus geaarden Benoit. Maar in kern en wezen zijn beiden even representatief Vlaamsch, zoowel Blockx als zijn groote voorganger wortelden in de folklore en gingen uit van volkslied en volksdans, ieder naar zijn natuurlijken aanleg.

Het oeuvre van Blockx schildert ons de uiterlijkheden van het Vlaamsche volksleven in al zijne geledingen: de kermis in het ballet „Milenka", de Carnaval in de opera „Herbergprinses", de zeewijding in „De Bruid der Zee", het oogstfeest in „Liefdelied" (omwerking van „Baldie"), de processie in de cantate „Feest in den Lande". En spreken niet reeds de titels zijner orkestwerken van de impressies die het fleurige volksleven hem gaf: „Kermisdag" (3 symphonische tafereelen), „Rubensouverture", „Conscience-marsch", „Vlaamsche Dansen", en het Symphonisch drieluik „Allerzielen, Kerstmis, Paschen"?

Dit jaar 25 Januari zou Blockx 74 geworden zijn, hadde het lot niet beslist dat hij vroeger zou heengaan, 't Zal al weer gauw dertien jaar geleden zijn dat wij den hoog begaafden en warm gestemden Vlaming naar zijn laatste rustplaats brachten.

Het laatste jaar van zijn leven heb ik veel met hem omgegaan, en meer dan eens gelegenheid gehad om op te merken welk een diep zieleleed, de van nature zoo blijgeestige kunstenaar verborg. Of neen, ver¬

bergen is het woord niet, want hij kwam wel eens tot confidenties, en dat deed hem goed.

De oorzaken die zijn niet al te sterk gestel ondermijnden waren: het groot verdriet over het tragische verlies zijner dochter, ruim een jaar voor zijn afsterven overleden tengevolge eener aanrijding met de auto waarin zij zich bevond, juist op weg naar een familiefeest; maar ook — en dit dateerde al van vroeger — was hij van obscure aanvallers geregeld het voorwerp eener moedwillig afbrekende kritiek, die hem veel leed veroorzaakte.

Een zijner lofredenaars na zijn heengaan bracht dit feit gepast in herinnering: ,,'t Is de knagende worm geweest van zijn leven, en zijn zwakke kant, dat hij, die niet ijdel was, niet door lof werd bedwelmd, zoo gevoelig kon zijn, niet aan een strenge, gestaafde beoordeeling die hij aanvaardde, maar aan de moedwillige, nijdige bedilling, die op voorhand afbreekt; dat hij zich gelegen liet aan gift en zwadder, uit de drabbigste gronden gespogen, door de schorpioenen die altijd den kunstenaar naar de verzenen bijten.

In de plechtigheid van den nacht, als de sterren luisteren, mag dan de nachtegaal zich bekreunen om het gekwaak van de kikvorschen in de moerassen?"

Maar hij trok zich die campagne terdege aan, en ging er onder gebukt. En 't laatste was dat de gebroken man op zijn post — in het Conservatorium — door een beroerte getroffen neerviel, en enkele dagen later op den mooien Pinkstermorgen van 1912 het tijdelijke met het eeuwige verwisselde.

Blockx was de tweede directeur van het Koninklijk Vlaamsch Conservatorium, de instelling waarvoor Benoit zoolang gestreden had, toen het nog slechts de Stedelijke Muziekschool van Antwerpen was, tot hij eindelijk in 1898 de triomf mocht beleven dat zijn instituut door den Staat erkend en overgenomen werd en den zoo-