CAECILIA EN MET MUZIEKCOLLEGE

107

echten ezel in de muziek maar anders een beminnelijk en oppassend jongmensch genoemd zou hebben. Hoe dat zij, men waardeert hem niet om zijn contrapunt en vindt zijn harmoniseering leeg en zijn instrumentatie schriel. Tusschen zijn eerste viool en zijn bas kan een koets met vier paarden rijden, schreef een tijdgenoot van hem. Maar was dat een hoorder of een lezer ? Allicht werd het meeste voller gespeeld dan gedrukt.

In dien tijd van zóó snelle verandering der muziek dat Mozart weinige jaren na Handel's dood den Messias voor uitvoering moest bewerken als iets van eeuwen her, verloor het orkest den „continuo", maar niet opeens en minder spoedig dan de hooge melodietonen der trompetten en hoorns. Voorloopig bleef er het klavier. Te Berlijn vond Schumann het nog toen hij Das Paradies und die Peri kwam geven en Grell 't naar gewoonte dacht te gebruiken tot directiemiddel en tegen voortdurend maatslaan protesteerde. Te Parijs hield de kapelmeester blijkbaar korter maar toch ook een aanmerkelijke poos die gelegenheid om zulke breede kale banen zoo dicht met harmonie te beplanten als hij maar wilde. Daarenboven had in de generaalbassist-improvisator een opvolger, denkelijk vroeger zijn assistent: den copiïst, bekwaam om bijvoegsels te maken, inzonderheid voor blaasinstrumenten. Dit verklaart mee de verbazende productiviteit van ettelijke componisten; zij deden trouwens ook veel routinewerk en de meesten van hen diefden vrijelijk heele stukken bij zichzelven, sommigen bij hun naasten. De vulpraktijk der muzikale klerken was toen al wel honderd jaren oud; ze werd immers door Lulli's twee secretarissen ook op de strijkkwintetbalken bezorgd. Naderhand is ze meer tegen de bedoeling der auteurs beoefend: men heeft Gluck's laatste werken „getromboniseerd van het begin tot het eind", vermoedelijk niet bij zijn leven. Maar Grétry zal voor bescheidener sup¬

plement nog wel de gebruikelijke helpers hebben gehad. Wij kunnen ook vermoeden dat zij losse partijen vervaardigden, die wegraakten, en dat van zijn eigenlijk maar geschetste partituren het instrumentale deel voor piano gezet is tot repeteeren en studeeren thuis.

Bij zulk een allermagerst klavieruittreksel, waarin een begeleidende slem unisono gaat met den zang een tweede van tertsen en sexten soms de primitieve bas tot derde maakt maar nogal eens ontbreekt en een vierde heel zelden en noode verschijnt en gauw verdwijnt (te laat gekomen, te vroeg vertrokken) denkt men gemakkelijker een flinke hoeveelheid extra noten dan de gemiste parlando's van Sedaine den bij Litolff onvermeiden librettist. Gelukkig behoef ik niet precies te vertellen wat er gebeurt in de drie bedrijven van Richard Coeur de Lion. De hoofdzaken zijn duidelijk genoeg. Richard Leeuwenhart is terug van den kruistocht maar opgesloten in een burcht aan den Donau; Blondel, zijn meistreel, vermond als blinde bedelaar, verschaft zich daarvan zekerheid en doet tegelijk hem weten wie 't ontdekte : zingt den aanhef van Richard's lied en hoort uit het kerkervenster 't vervolg; dan verwittigt hij ridders; een kort gevecht, en de bevrijde geniet de feestelijke hereeniging met zijn trouwen moedigen zanger en een nog innigere, terwijl ook anderen liefdeheil bereikt hebben. Voor een opéra comique was toen, in 1784, al lang het comische niet meer obligaat, behalve dan in een aardige bijfiguur; des te meer het idyllische, dat haar naderhand eigenlijk steeds bleef typeeren. Ook hier is lieflijk feestvierend, schilderachtig dansend landvolk. En de wiegende tonicadominant-wisseling in g duur, zesachtstenmaat bij behaaglijk liggende grondbas herinnert niet aan den nimmer moegerenden tijd, had vijftig en wel vijfenzeventig jaar jonger kunnen wezen. Van verwante tafreelen geldt hetzelfde; waarschijnlijk