118

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

Muziekaankondiging.

Als uitgaaf der administratie van het Christelijk Maandblad De Harp is het eerste deel (de titel zegt met een germanisme Band I) verschenen van een door F. Pijlman bijeengebrachte reeks harmoniumcomposities. De bundel bevat op vijftien bladzijden evenveel nummers; de componisten zijn F. G. Beversluis, A. de Braai, G. S. van Krieken G. B.zn., F. Pijlman, J. Vogel, F. Vrieling, E. Wettig Weissenborn en Jac. Zwaan. Ging ik hun bijdragen alle bespreken, 't zou mij wel spoedig aan woorden ontbreken. Er is hier een oudromantische Duitsch-achtige, vriendelijke trant van niet veel verscheidenheid. Het meest, en op ongedwongen, zeer te waardeeren manier heeft de verzamelaar als auteur voor afwisseling gezorgd. Van zijn medewerkers laten sommigen wel hier en daar iets persoonlijks, aardigs en fijns tusschen 't algemeene vinden, iets minder geslaagds trouwens ook af en toe, maar zij geven wat weinig tegenstelling, wat overmaat van majeur, bescheiden kruisenen mollental, kalmte, harmonische vierstemmigheid en klaviermiddenmoot. Het gemiddelde heerscht; men mag dat het middelmatige noemen, maar er geen kwaad mee bedoelen. Wij hebben hier eenvoudige stichtelijke gezinsmuziek die zeker goed zal doen.

Alsbach biedt een door Lambrecht Lambrechts gedichte, door Emiel Hullebroeck gecomponeerde Woudcantate voor schoolkindeten, meisjes en jongens. De tekst is natuurlijk Vlaamsch; daar kan niemand van ons iets tegen hebben; er valt bovendien wat uit te leeren; wisten wij dat de wielewaal, ten onzent ook Vlaamsche gaai geheeten, in Zuid-Nederland popupilliaauw roept, en de nachtegaal: zuut, zuut, zuut, mijn zuster is ziek, mijn zuster is ziek, en de merel, ginds merelaan: schenk den boer een glaasje bier; drink het uit en tap nog eens? De vogelgeluiden zijn wel typisch

in noten benaderd; geluk met hun waarneming en weergaaf, voor een kindercantate wat nieuws naar ik meen. Van den koekoek zingen, zooals blijkt. Zuid- en Noord één voois, en terwijl die klinkt, begeleidt hijzelf instrumentaal, onverstoorbaar zijn toonaard houdend, waardoor iets geestig bitonaals ontstaat. Onwillekeurig ben ik al tot de muziek gekomen. Ik heb van de woorden nog iets te vertellen, niet zonder spijt: ze zijn, hoezeer levendig en hartelijk, voor de kinderen, die met elkander pratend worden verbeeld, wel eens een beetje wijs en hoogdravend, meer dan in Noord-Nederlandsche cantates van de laatste jaren. Overigens moet men Lambrechts alleen verwijten dat hij den stoet achter de twee pijpertjes en het trommelaartje wat gauw naar de stad terugvoert. Maar de kinderen hebben in het bosch heel wat genoten, ook het plechtige wel gevoeld, dan allerlei lief-moois gezien en beloofd geen dier leed te doen, en zelfs nog romantische hoorns gehoord, en lekker gegeten, vooral van de blauwbessen gesmuld. Bij dat alles is dikwijls het nietvocale deel zelfstandig: zoo gaat onder het maaltijdgesprek het maaltijdmotief leutig zijn gang. Gezongen wordt er los, melodieus, prettig en zwierig, innig en warm. Moeilijk zijn de partijtjes niet en nauwkeurig van dictie wel. Als de leider weet hoe de componist voordraagt — en welken zou dat niet heugen? — dan hebben koor en publiek blijdschap met hem in atmosfeer van zondoorstoofd geurend groen. Het werkje kan ook met orkest worden uitgevoerd, en waar dat mogelijk is, dient het te gebeuren.

Goedheil, Hullebroeck! Welkom onder de kindertoondichters, die den band van Noord- en Zuid zoo kunnen versterken!

v. W.