CAECILÏA EN HET MUZIEKCOLLEGE

119

Opmerkingen en vragen naar aanleiding van twee pianosonates van Mozart

door

Drs. W. B. KREMER.

In de „Leergang voor het Piano-onderwijs, uitgegeven door het Ned. Muziekpaedagogisch Verbond", staat te lezen, onder „Zevende Trap";

„Mozart Son. Peters Ed. 8, 3, 10 13, 7, 18, (No. 1 is niet van Mozart)."

Vanwaar deze apodictische bewering? Wel moet toegegeven worden, dat de bedoelde sonate in verhouding tot haar breede opzet en kunstige bewerking niet interessant is, dat er van Mozarts gewone humor en bekoorlijkheid al heel weinig in is terug te vinden, maar wat vermag dit innerlijke criterium tegen de uiterlijke, die — voorzoover ik heb kunnen nagaan, allen twijfel aan de echtheid der sonate opheffen? Vast staat alleen, dat de samenvoeging der drie Satze tot één geheel, pas na Mozarts tijd heeft plaatsgehad. Het rondo behoorde oorspronkelijk niet bij de beide andere Satze; deze laatste, die wél van meet af met elkander vereenigd waren, vermeldt de door Mozart zelf opgemaakte catalogus zijner tusschen 9 II 1784 en 15 XI 1791 gecomponeerde werken als No. 72 (voltooid te Weenen 3 I 1788; Köchel No. 533) en het rondo als No. 39 (gecomp. te Weenen 10 VI 1786; Köchel No. 494). Ook De Wyzewa en De Saint-Foix — toch wel het meest up-to-date onder de kritische Mozart-biografen, beschouwen deze beide Köchelnummers blijkens hun „Nouveau Classement" (W. A. Mozart Vol. II Appendice I) van Mozarts werken, als echt; bij hen krijgt K. 494 het nummer 459 en K. 533 het nummer 498, beide zonder aanmerkingen als „douteux" of „n'est pas de Mozart", die wel elders hier en daar op het lijstje staan. Ook in de beste werken die verschenen na dat der beide fransche

geleerden, n.1. Ludwig Schiedermairs kritische uitgave van Mozarts brieven en Arthur Schurig's Mozart-biographie, zocht ik te vergeefs naar nadere gegevens. Indien verder de latere uitgaven van Jahn'sbiographie, n.1. de 3de en 4de die bewerkt zijn door H. Deiters, (ik heb slechts de 2de editie — van Jahn zelf — machtig kunnen worden) iets bevatten, wat de uitlating in den Leergang van het Muziek paed. Verbond zou kunnen rechtvaardigen, dan moesten toch De Wyzewa en zijn medewerker hiervan in hun Nouveau Classement melding hebben gemaakt, daar zij op een andere plaats in hun werk Deiters citeeren, terwijl de laatste uitgave van diens Jahn-bewerking reeds 7 jaar vóór het werk der fransche geleerden, n.1. 1905, het licht zag.

Begrijpelijker ware geweest, dat de Leergang voor het Muziek paed. Verbond in plaats van de sonate Peters No. 1. de (eveneens in F-majeur staande) sonate No. 5 — die alleen maar als „in haar geheel minder belangrijk" tusschen haakjes is geplaatst — voor onecht had verklaard. Immers de laatste der twee Satze, waaruit deze sonate bestaat, is niets anders dan een hier en daar (niet overal in haar voordeel) gewijzigde transpositie van het rondo der sonata facile (Peters No. 15), terwijl van de eerste Satz noch bij Köchel, noch bij De Wyzewa ook maar een spoor is te vinden.

Zoo heb ik dan ten slotte twee vragen te stellen:

1. Wat voor aanwijzingen zijn er, na 't geen ik hier medegedeeld heb, nog bij te brengen voor de onechtheid der sonate Peters No. 1? (Wie zou de componist daarvan moeten zijn wanneer Mozart het niet is?)

2. En wat voor argumenten kunnen er gegeven worden voor de echtheid der sonate Peters No. 51

Indien op beide vragen het antwoord moet luiden „geene", dan moet men öf