146

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

Zang- en Spraakles.

door

C. B. VAN HAEPJNGEN.i)

Taalzuivering is altijd een hachelik iets. Want men legt daarbij een norm van juistheid of schoonheid vast, soms in het bestaande, vaker in het bestaan hebbende, niet zelden buiten de werkelikheid om in de eigen denkende geest. Zo weet de echte taalzuiveraar, hoe het wezen moet, schrijft voor en regelt. Maar hoe vaak worden zijn dammen en versperringen door de zegevierende stroom der taalontwikkeling stuk- of omvergelopen!

Wie zeer „modern" voelt en het ideaal van de zuivere „schrijftaal" heel erg losgelaten heeft, die kan komen tot het andere uiterste: het standpunt van laissez faire. De taal verandert immers onophoudelik, „fouten" bestaan ternauwernood, „mooi" of „lelik" is in de grond niets anders dan „gewoon" of „ongewoon": we moeten eenvoudig afwachten, waarheen het verloop gaat, het gebruik beslist.

Horen we iemands mening ten aanzien van een of andere poging tot taalzuivering, dan kunnen we allicht iets concluderen omtrent zijn „richting", zijn standpunt tussen die twee uitersten, het conservatieve activisme en het moderne passivisme. Want op alle gebied zien we die uiterste rechteren linkervleugel, met al de overgangen daartussen natuurlik: de een wil met de Algemeen - Nederlandsch - Verbonders zoveel mogelik weren, wat op vreemde woorden of wendingen lijkt, de ander is blij met elke „buit", waarmee het Nederlands zich „verrijkt" uit andere talen. De een is meer geneigd in contaminaties van allerlei soort „verwarringen" of „slordigheden" te zien, de ander volgt met een liefdevolle belangstelling zulke afwijkingen en ontsporingen.

Taalzuiveraars op het terrein van de

') Op verzoek van den schrijver overgenomen uit De nieuwe Taalgids.

uitspraak ontmoet men in kranten en algemene periodieken heel weinig. Er zou trouwens over zulke phonetiese dingen haast geen mededeling mogelik zijn zonder gebruik te maken van vreemde, voor het grote publiek ongenietbare, letterbeelden. Toch bestaat er een sterke, goed aaneengesloten macht van phonetiese puristen. Hun invloed en gezag is veel sterker dan van de stijlbloemplukkers en -ismenjagers in de periodieken, die tevreden mogen zijn, als hun vluchtig genoten bladvullingen zo geestig worden opgediend, dat de herinnering niet even vluchtig vervliegt. Charivarius — om maar ineens de scherpe tuchtmeester te noemen, die zelfs bij de verstoktste anarchist geen ergernis zal wekken — Charivarius werkt voor een publiek van, misschien welwillende en goedgezinde, maar in ieder geval tijdkorting vragende lezers, de uitspraak-puristen (o prachtige Haje-prooi!) staan als docent tegenover gewillige leerlingen, zelfs vaak als redding brengend medicus tegenover patiënten. Moge hun publiek minder talrijk zijn, dat wordt door het persoonlik contact meer dan vergoed.

Ik heb op het oog de spraak- (en zang-) onderwijzers. Over hun invloed op de beschaafde uitspraak heb ik het al even gehad in een vorig artikel van deze jaargang, p. 78. Door de vriendelikheid van Prof. Brom kon ik sedert kennis maken met de 18e druk (1923) van een veel gebruikt leerboek voor zang en spraak n.1. Eldar, Spreken en Zingen, welks snel opeenvolgende drukken sedert 1906 bezorgd worden door Mevrouw W. Brom—Struick.

Het is niet mijn bedoeling dit boek, dat zijnsporen reeds verdiend heeft, te bespreken of te beoordelen. Er zijn trouwens grote gedeelten in, waarover ik niet zou kunnen oordelen, zo b.v. het gehele Boek III: „Zang". Maar ook op het overige zal ik geen kritiek oefenen. Veel aanmerkingen zouden er trouwens niet op te maken zijn: de Afd. I „Stem" en II „Spraak" geven