154

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

moniseerend met de schoonheid die door u zoo dikwijls in ons leven gekomen is, en, wordt onze hoop verwezenlijkt, nog menigmaal komen zal. Wij wenschen u de liefde bewezen die wij kennen door u.

U hebt de liefde die deelen wil en zich verheugt in de waarheid. Ook uw samenwerken met Alice Achaffenburg, Willy Schmidt en Thom Denijs in 't Frankfortsche vocaal-kwartet en met Maria Philippi heeft het getoond. En hoeveel koorleiders hebben 't ervaren! Schatten van herinnering is rijk wie naast u wel eens op het podium heeft gestaan.

Maar het rustigst vormden zich de mooie heugenissen voor hem die tot luisteren gezeten u stil aanzag, uw inzet verbeidend al den reinlichtenden klank van uw met magistrale techniek beheerschte stem vernam, en telkens ontwaarde hoe de werkelijkheid zijn verbeelding overtrof.

Onlangs nog, op een liederenavond, heb ik 't ondervonden. Wie had zich die klaarheid van verheerlijking gedacht in Schubert's Nahe des Geliebten, die zilveren kabbeling in zijn Auf dem Wasser zu singen, die vredewijding in zijn hemelsche melodie van Nacht und Traume, dat ideaal van geluidsteederheid in zijn Liebesbotschaft, dat wonderlieflijk en ook sterk verlangen in Suleika's Gesang; wie had geweten dat Brahms' Feldeinsamkeit zóó heilig is, en zijn Frühlingstrost zóó de vervulling van 't geen de titel belooft?

Uw man begeleidde, hielp sfeer scheppen. Zóó was het ons als waren wij ten uwent u beider gasten in huiselijk samenzijn.

En des te beter beseften wij hoe heerlijk het is u terug te hebben in ons land. Uw twintig Duitsche jaren hebben ons nooit ook maar eenigszins van u vervreemd, en even graag als in den tijd van uw debuten na de lessen bij Spoel en Lili Lehmann spraken ouderen nog steeds van de Purmerendsche nachtegaal. Maar hier wonen toch uw beste vrienden en hier zullen uw leerlingen u 't hartelijkst vereeren.

Uw leerlingen, wij zijn het allen. Zóó voelen wij dat u met ons te zamen behoort, u de zegenende met ons de gezegenden, v. W.

* * *

Op 26 Maart verjaart de sterfdag van Beethoven voor de 98e maal. Men behoeft geen profeet te zijn om te voorspellen, dat wij binnen twee jaar den honderdsten sterfdag zullen herdenken op een wijze, waardig een der grootste scheppende geesten, die de nieuwe geschiedenis kent. Er zal dan zeker ook onder de rubriek der belangrijke data een studie van v. W. verschijnen, even ernstig als rijk aan gedachten en die zal dan zeker goedmaken, v/at ik heden als schrijver ad interim in een „kettersche bui" misdoe. Want ik zou reeds dadelijk in deze „kettersche" bui de stelling willen opperen, dat zulk een Beethovenherdenking, die ons te wachten staat, gedurende een geheel seizoen aan alle uitvoerende kunstenaars, zij het dirigenten, intrumentalisten of zangers, een privilegie van piëteitsvolle, maar goedkoope gemakzucht zal geven. Immers zullen de Beethovencycli van sonates, kwartetten, sinfonies een overwegende plaats in dat seizoen opeischen en zal er minder, nog minder, gelegenheid zijn het belangrijke of althans uitvoeringswaardige van levende en niet-meer levende onbekenden tot uitvoering te brengen. En met zooveel Beethoven in het vooruitzicht kan men de „kettersche" vraag stellen, of wij niet alreeds te veel Beethoven, onevenredig veel Beethoven hooren.

In ons allen leeft de zucht tot heldenvereering, tot het scheppen van een idool. In de felheid, waarmede onze jeugd — laten we op kunstgebied blijven — tracht „alle Werte umzuwerten", in deze felheid ligt welhaast besloten dat we er, min of meer Freudiaansch de beteekenis eener omkeering in moeten zien. Ik geloof inderdaad, dat zij, die met mij een twintigtal jaren geleden in dit jeugdstadium verkeerden beter hun heldenvereering en hun revolutionairen drang in overeenstemming wisten te brengen. Hoe het ook zij, wij hebben Beethoven tot zulk een idool gemaakt. Wij, d.w.z. wij, die een WestEuropeesche eruditie hebben. Het is niet overal zoo. Herinnert ge u niet de aardige anecdote van Busoni, aan wien door bemiddeling van een gemeenschappelijk vriend door den hem persoonlijk onbekenden Strawinsky de mededeeling werd gedaan : hij, Strawinsky, liet hem zeggen, niet te kunnen begrijpen, dat iemand als Busoni de Duitsche klassieken zoo hoog