156

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

of het tweede inderdaad niet waar is. Ik ben „kettersch" genoeg om het niet te ontkennen. Men kan zeggen, er is toch ook hier een regulatief van vraag en aanbod, omdat propagandistische, persoonlijke aanleidingen en dergelijke elementen ontbreken. Toch niet juist; het regulatief is opgeheven door twee andere factoren: Gemakzucht en conventionaliteit. Gemakzucht? Inderdaad, zoowel bij hoorder als bij executant. Het zou me niets verwonderen, indien ook gij de gewoonte zoudt hebben, wanneer ge eenigszins vermoeid zijt en u ontspannen wilt, dat ge dan een boek neemt ■— o zeker, dat u lief is — hetgeen ge reeds goed kent en gij uitrust bij deze u bekende voorstellingen, beelden, gedachten en gebeurtenissen. Handelt een dirigent, handelt een kwartetvereeniging anders met u, wanneer een der meest gespeelde sinfonieën of kwartetten op het programma wordt geplaatst? Wie zelf aan het hoofd van een orkest heeft gestaan weet maar al te goed, dat hij ter compensatie, wanneer hij inspanning heeft moeten vergen van zijn auditorium bij het introduceeren van belangrijk nieuws, dat hij dan tien tegen een den avond zal besluiten mee een sinfonie van Beethoven. Een gezonde economie, zult ge zeggen. Ja en neen. Want waarom juist Beethoven? Herinnerde v. W. er on!angs niet aan, hoe heel aardig werd opgemerkt: „Hoe kan Schiller zijn „Don Carlos" met zoo iets afgezaagds beginnen als „Die schonen Tagen in Anranjuez". Georg Brandes zegt iets dergelijks in zijn lezenswaardig Goetheboek naar aanleiding van „Iphigenie": Goethe ken niet helpen, dat al zijn personen in dat drama in „Stammbuchverse" spreken. Zoo kan Beethoven er ook niets aan doen, dat er in tal van zijn werken zooveel muzikale poëziealbumcitaten zijn. Wanneer ik de violoncellen het adagio van de 5e Sinfonie hoor inzetten, overkomt mij toch een analoge gewaarwording als bij „die schonen Tagen in Aranjuez". En als het mij eens zou mogen vergaan als in het bekende sprookje, dan zou zeker een van mijn drie wenschen een vergetelheidsdrank zijn — het recept had Richard Wagner — teneinde deze sinfonie en nog tal van werken van Beethoven werkelijk eens onbevangen „voor den eersten keer" te kunnen hooren. Het is nauwelijks een paradox te beweren, dat er werken zijn,

die men nooit voor het eerst gehoord heeft. De herinnering aan een bewusten eersten indruk is althans volkomen vervaagd; misschien heeft men bepaalde klankbeelden te jong reeds gehoord en waren zij daarom reeds te bekend, toen men tot oordeel des onderscheids was gekomen. Ik geloof buitendien, dat er nog iets anders bij komt, iets wat in het wezen van Beethoven's geest ligt. Mozart, ook daar waar ik zijn werk noot voor noot ken, kan ik „voor het eerst" hooren, althans de verrassing van het ongeëvenaard nieuwe en verblijdend schoone ondergaan. Onlangs hoorde ik diens C.durkwartet, de langzame inleiding als een lesje voor de atonalisten a outrance ter demonstratie van de „atonale" mogelijkheden der tonaliteit, om dan bij het trio van het menuet plotseling als bij verrassing te ervaren, dat dit zoo onnavolgbaar subliem is, zoo onuitsprekelijk schoon, zoo onzegbaar heerlijk. Er zijn in Mozarts sinfonieën van die kortstondige heerlijkheden .— in vele sinfonieën, niet alleen in de onnoodig bevoorrechte vier laatste — bijvoorbeeld de teruggang naar een hoofdthema, een min of meer chromatische sequenz, waarin — men weet niet hoe — ongemerkt, verwacht en toch onverwacht het hoofdthema binnenvloeit. Dat is dan de volkomenheid in een klein complex, acht of zestien maten, maar daarin een wereld van lichtende schoonheid. Zoo rein, zoo rijk, zoo evenwichtig

en zoo delicaat. Dan weet ik op eens,

wat mij bij Beethoven storen kan, waarom hij mij deze indrukken niet meer geven kan. Het is een zeker gebrek aan delicatesse. Laat ik het niet omschrijven, het is moeilijk te definieeren en voor den goeden verstaander zegt dit woord genoeg.

Met dit begrip delicatesse hangt nauw samen, dat Beethoven nimmer de technische beheersching bereikte, die Mozarts deel was. Het „kampen", „strijden met het lot", waarop een vroeger geslacht zoo eenzijdig den nadruk heeft gelegd is niet enkel een strijd in geestelijken en psychischen zin geweest, het worstelen met de techniek ging hiermede samen. Ik zou nimmer kunnen betwijfelen, dat Beethovens scheppende kracht niet enorm is geweest, de macht der persoonlijkheid lijkt mij echter toch nog grooter. En die beiden zijn dan niet steeds in evenwicht. Ik denk b.v. aan de Missa solemnis, een der aan-