198

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

gunning voor zijn theater te verkrijgen, zich contractueel had moeten verbinden om aan de Godshuizen, die voor een aanzienlijk deel op de baten van den Stadsschouwburg waren aangewezen, bij wijze van winstderving f 200 per week uit te keeren. Behalve die verplichting had hij nog de aanvechting te dragen van de geestelijkheid, die van ouds aan het tooneel vijandig was. En dan, zooals wel met meer theaterdirecteuren het geval was, lag hij vaak overhoop met zijne crediteuren en zijn personeel; in 1682 werd hij vervolgd wegens het niet uitkeeren van gagementen.

Intusschen had hij zijn tooneel, dat ingericht was volgens de plannen van den ingenieur Sertorio, in dienst van den hertog van Hannover, op 31 Dec. 1680 geopend met het zangspel Fatiche d'Ercole, en slaagde er in zijne onderneming tot een zekere trap van bloei te brengen. Onder de vaste artisten van zijn troep werden vooral Matheo Batalje en zijn vrouw geroemd; notabelen uit Den Haag kwamen geregeld de voorstellingen bijwonen, zelfs de stadhouder Willem III ondernam daarvoor op 7 Febr. 1681 de reis naar Amsterdam. Het Italiaansche theater gold als eene bezienswaardigheid der stad en de zaal was steeds goed bezet, behalve op lagere rangen. Deze bleven gemeenlijk ledig: de volksklasse bleek weinig belust te zijn op een Italiaansch répertoire en was vanzelf ook weinig gemeenzaam met de Italiaansche taal. 't Had ook te Amsterdam gebeurd kunnen zijn wat men op een buitenlandsch tooneel afluisterde, waar Colombine aan Harlekyn op fluisterenden toon een geheim moest mededeelen en deze laatste zei: „Spreek maar hardop; niemand hoort toch wat wij zeggen!"

Tegen de concurrentie met den Stadsschouwburg, den tegenstand van de geestelijkheid en de lasten, die op zijn bedrijf drukten, was Strycker intusschen niet opgewassen. Na een paar jaren van exploitatie moest hij de zaak sluiten; zijn ge¬

bouw werd toen tegen taxatie door de stad overgenomen. Van het zangspel Fatiche d'Ercole, waarmee hij zijne theatercampagne geopend had, werd de muziek vermoedelijk gecomponeerd door Pietro Andrea Ziani, van wien deze opera in 1662 het eerst te Venetië was vertoond. Het Hollandsche tekstboekje van dit werk vermeldde op den titel: „De Daaden van Hercules om Deianira-Musyckstuk, vertoont op 't nieuwe Italiaensch Theater." Een ander door hem ten tooneele gebracht zangspel was getiteld Helena rapita da Paride; in de vertaling: „Helena door Paris geschaakt. Op het nieuw Italiaense Schouwtoneel in Maatgezang vertoont."') Dit werk was in 1677 te Venetië door Don Domenicho Freschi op muziek gebracht, doch Strycker berichtte in de inleiding van het tekstboekje dat hij, „sonder de konst van Freschi te verminderen", het stuk op noten had laten brengen door Fiocco, die later directeur werd van de opera te Brussel. Voorts dat de dansen, in het origineel voorkomende, achterwege waren gelaten „also gy daertoe niet seer geneegen schynt te weesen", en de verontschuldiging: „Indien er iets aanstotelyks mogt gevonden worden, soo gelieft de stof aen te sien daer 't van handelt, en dat er onderscheyt is tusschen deselve en 't Borgerlyck Leven."

Dit laatste bracht de kritiek tot de opmerking: „Wanneer men kluchten leest, die de Amsterdammers in de 17de eeuw zagen vertoonen, zou men niet denken, dat zulk een verontschuldiging noodig was."

Nadat Strijcker den strijd om het bestaan te Amsterdam had moeten opgeven, verplaatste het „Italiaens theater" zich

naar Buiksloot. Daar was men onder

den rook der hoofdplaats, doch men had er geen uitkeeringen aan de Godshuizen te betalen en geen aanvechtingen van

l) Reproductie der titelbladen in „Amsterdam in de 17de eeuw." Het Muziekleven.