CAECILIA EN HET MUZIEKCOLLEGE

201

Die Italianen hadden lieve vrouwen en meisjes medegebracht, en daar ook onder de zangliefhebbers mannen gevonden werden, die op de bestierders van den schouwburg invloed hadden, konden de schoone bekoorlijke vleierijen en de verleende liefkozingen dier Italiaansche sirenen het zoo ver brengen, dat zij op den Hollandschen schouwburg mochten spelen, onder het masker dat, als in de zomermaanden de schouwburg ledig stond, het geld wat de huur zou opbrengen ten voordeele kwam van de godshuizen. Doch deze Italiaansche bende had meer noodig dan onze burgerlijke acteurs en actrices en moest, in spijt van de belangrijke opofferingen welke een aantal aanzienlijke Amsterdammers zich ten hunnen behoeve getroostten, met de kous op den kop weldra opkruien."

Geruimen tijd duurde het toen alvorens hunne plaatsen werden ingenomen, en dan nog door artisten, welke zich veelal slechts op doorreis te Amsterdam ophielden. Aldus in 1826 de familie Cinelli, in 1832 de zanger Donati en de zangeres Perroni. Eerst in 1842 bestond er weer een Théatre Italien, waaraan goede krachten verbonden waren en waar de opera seria werd afgewisseld met de opera buffa. Werken van Bellini, Donizetti en Rossini ,,de zwaan van Pesaro," werden hier ten gehoore gebracht. Een gevierde zangeres, tevens uitstekende pianiste, mad. Damorau—Cinti, zong in Mozart's Don Juan de Zerline-rol, en als Rosine in de Barbier speelde zij, in de acte van de muziekles, de „variations concertantes" door Artot voor haar gecomponeerd, terwijl deze zelf haar spel op de viool begeleidde. Grooten bijval verwierven ook de dames Milanollo door haar genuanceerd vioolspel, en in het begin van 1843 de prima donna Del Carmen Bernac, die in de rollen van Rosine, Elvire en Norma schitterde. De troep trad ook elders op, maar liet dan wel eens de beste artisten thuis en vergastte het publiek op een spectacle coupé, 't welk men zich niet overal

liet aanleunen. Te Rotterdam b.v. werden de Italianen deswegen uitgefloten; het viel den directeur Laudi niet in daarbij te riposteeren op de manier van den Hollandschen acteur, die bij zoo'n gelegenheid zijn belager toevoegde:

Wat fluit gij, ezel, zonder oordeel!

Uw fluiten brengt mij scha noch voordeel.

Nadat deze directeur zich uit de onderneming had teruggetrokken, werd die nog een poos voortgezet door de „Artistes Italiens réunis en société." Zoo werden de opera's Lucia, Norma en Les Puritains opgevoerd, de laatste bij gelegenheid van eene gala-voorstelling waarbij koning Willem II en zijn hof tegenwoordig waren. Het geldelijk beheer vormde echter als gewoonlijk het zwakke punt. Toen eene reeds aangekondigde benefice-voorstelling ten bate van de zangeres Sassa mislukte en zij zich daarover tegenover het publiek wenschte te verantwoorden, verklaarde zij in de Amst. Courant, dat zij rekende op een pardon „que mes malheurs méritent, étant sans ressources et sans appointements". Met onbetaald personeel was de zaak niet gaande te houden. In het voorjaar van 1843 werd dit Italiaansch tooneel gesloten, en hoewel in het najaar de directeur van het Théatre Francois, Eugène René, de heropening aankondigde, zoo traden de overblijvenden van de Vereenigde Artisten, met nieuwe krachten aangevuld, echter niet te Amsterdam, maar in Den Haag op. Onder de nieuwe leden bevonden zich naar 't schijnt ook twijfelachtige elementen; althans, de tooneelrecensent van De Spectator schreef over zekeren Corrazari: „Wat die man op het tooneel doet is mij tot heden een raadsel". En ook over andere leden luidde het oordeel niet gunstig; de ster van het gezelschap, de zangeres Donatelli Lucca, kon het succes niet redden. De Italianen verdwenen zoowel van dit Haagsche als van het Amsterdamsche tooneel, totdat, een