202

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

paar jaren daarna een andere impressario, Laconi genaamd, wederom op dit laatste zijn geluk beproefde.

In 1810, bij 't vertrek van het door Lodewijk Napoleon gepatroniseerde gezelschap, hadden in den schouwburg in de Amstelstraat, de muzen Thalia en Terpsychore het veld moeten ruimen voor 't hazardspel. Het gebouw was toen n.1. verhuurd aan het bestuur van de Fransche Loterij, die, schreef v. d. Vijver, „sommigen dwazen en lichtgeloovigen het geld uit den zak lokte, 't welk Napoleon I hen nog had laten behouden." Doch in 1842 had de muze hare rechten hernomen en toen Laconi hier met een nieuwen troep verscheen, waren de auspiciën niet ongunstig. Zoowel zijn personeel als de bezetting der rollen werden geprezen. Doch zoo hij omtrent de kwaliteit zijner artisten in 't voordeel was, het haperde aan de kwantiteit; hij had te weinig volk op zijn scheepje. En hierin spaarde de kritiek hem niet. „Waar is", zoo vroeg hem de tooneelrecensent, „uw tweede chanteuse, uw tweede tenor? Ik begrijp het al; gij hebt u ter goeder ure herinnerd dat, wanneer men zangers of zangeressen te kort komt, men die scènes waarin ze moeten voorkomen weglaat, en dan niet noodig heeft hen te engageeren. Het verbrokkelen van opera's is helaas eene hebbelijkheid, die gij naar het schijnt met de meeste opvoeders gemeen hebt." En aan den zanger Mancusi werd deze loftuiting onder voorbehoud toegevoegd: „Gij hebt een overheerlijke stem, maar men moet ook kunnen zingen. Gij draagt uwe rol goed voor, maar dat valsch-zingen is oorverscheurend." Zoo ook heette de bas voortreffelijk, maar eentonig, het orkest beter dan in vorige jaren — toen het straatmuziek geleek. En de keuze der stukken werd op deze wijze veroordeeld; „Tot slot (van de kritiek) een algemeen bravi voor allen, met een stil regret, dat ook blijkbaar groote talenten hun kracht aan

Italiaansche prullen moeten verspillen."

Ofschoon aan dit gezelschap nieuwe luister werd bijgezet door het optreden van mad. Rossi-Caccia, eerste zangeres van de theaters te Parijs en Londen, zoo kon deze troep haar répertoire niet langer volhouden dan tot het begin van 1846.

(Slot volgt).

iiiiiiniiiiiiiiuiuiiiiiiiiiiinm

Muziekaankondiging.

Emile von Brucken Fock heeft een kort maar belangrijk werk voor orkest en orgel geschreven en autografisch laten drukken; het heet Prière.

Van Noske verschenen: Vier zachte Liedekens (Zoeteken-lief, Lente, Moe, lief kindje mijn, Kindje rein, gedichtjes van Betsy Palies).

Daniël Ruyneman deed bij Chester uitkomen : Quatre poèmes extracts de „Alcools" de G. Apollinaire (Hotels, 1'Adieu, A la santé, La Tzigane, solozang en piano zonder maatstrepen).

Spoedig meer hierover. liiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuniniM

Klokkenspel.

Moge niemand de dupe zijn geworden van een zetfout in ons vorige nummer: de nieuwe beiaard van den Zutphenschen Wijnhuistoren is niet op 29 maar op 23 Mei feestelijk ingewijd. De bespeler, de heer J. Vincent, gaf nagenoeg alleen volksliederen; voor die bestemming bleek het instrument volkomen geschikt, maar 't werd ook duidelijk dat er veel meer mee te doen is: Taylor's klokken klinken, ofschoon in een open lantaarn hangend, zéér edel-sonoor en op gunstige plaatsen zullen stellig ook accoordaanhoudingen door tremolo voortreffelijk tot hun recht komen.

v. W.