234

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

had de „South African College of Music" zeventig leerlingen. Binnen vier jaar had deze school meer dan zevenhonderd leerlingen, waarvan 220 opzettelijk naar Kaapstad kwamen om muziek te leeren.

Mij dunkt, in hetgeen door beide mannen gezegd werd, vinden wij iets „tiepies" (Afrikaanse spelling): dingen kunnen snel veranderen in „nieuwe landen", maar deze verandering heeft hoofdzakelijk betrekking op hoeveelheid: hoedanigheid of kwaliteit wordt beter in andere landen gewaardeerd.

Zoo is het hier op bijna elk gebied. Maar ik wil trachten om de muziekliefhebbers in Nederland nog wat nader in te leiden in de omgeving waarin een man als Wendt gewerkt heeft, en na te gaan hoe de „evolutie" mogelijk is, die het aantal leerlingen van een muziekschool in vier jaren doet vertienvoudigen.

Het spijt mij dat ik voor die Nederlanders, die zich gedurende de Boerenoorlog (1899.— 1902) warm gemaakt hebben, voor de zaak van hun stam-verwanten, erkennen moet dat op 't gebied der muzikale kunst de leiding bijna geheel in Engelsche handen gekomen is. Want wel is de groote kunst internationaal in die zin dat zij overal bewondering kan wekken; maar de meesten onder ons zijn nu eenmaal „klein" en als wij geteld willen worden onder de volken grieft het ons te moeten erkennen dat al de eer en al de lauweren op dit terrein steeds aan den buitenlander en nooit aan de onzen ten deel vallen.

In die zin vind ik — en de nationalisten van Z. Afrika met mij — het jammer dat de „Afrikaner" nog zoo weinig „zich zelf" is, en zoo weinig „eigens" bezit, dat de talenten, die hier geboren worden, in hun ontwikkeling steeds naar buitenlandsche modellen gevormd worden. Maar — dit erkend zijnde — moeten wij hier in Z.-Afrika ook de hand in eigen boezem steken en erkennen, dat een tekort aan inspanning en volharding de eigenlijke reden is waarom sommige talen¬

ten, die iets hadden kunnen worden, nu niets zijn. Zij die weten wat in andere landen bereikt is, zullen erkennen dat wij op het gebied der kuituur hier soms ver ten achter zijn — door omstandigheden buiten ons beheer en door gebrek aan ijver.

Het is waar dat de Engelschen „ons" hier ,,op 't sleeptouw" genomen hebben met hun oudere, veel rijker en meer veelzijdige kuituur, en door hun grooter energie en volharding. Bij het ontstaan en de oprichting van het Stedelijk Orkest te Kaapstad was ik niet tegenwoordig; maar ik ben er zeker van dat de drijfkracht, de kunstliefde, de moed om het te wagen hoofdzakelijk gezocht zijn geworden en gevonden onder dat gedeelte van de veelsoortige bevolking van Kaapstad, dat in nauwe verbinding staat met de Europeesche kuituur — wat tot nu toe eigenlijk alleen van de Britsche afdeeling getuigd kan worden.

Maar ik moet nu terugkeeren tot de „South African College of Music" en trachten een zielkundige verklaring te geven van hoe 't mogelijk is dat die muziekschool in vier jaar het aantal leerlingen vertienvoudigd ziet.

Nu, om dan met de deur in huis te vallen: het is daaruit te verklaren, dat vele van de jonge menschen van ons land, door jeugdige geestdrift ontstoken, niet het minste begrip hebben van de moeilijkheden en schaduwzijden aan het vak van de muziek-onderwijzer verbonden. En dan probeeren de meeste van de Afrikaansche meisjes (want drie kwart van deze leerlingen zijn meisjes) het maar eens met de muziek als broodwinning, omdat nog altijd de vloek van de vroegere slaventijd nawerkt die de „wit-mensch" doet neerzien op „in dienst te gaan" bij anderen en op handenarbeid. Van de handenarbeid zonder welke geen talent een kunstenaar wordt en blijft, hebben zij ook geen besef: zij onderstellen zeker dat de vinger-