CAECILIA EN HET MUZIEKCOLLEGE

285

leeren uit een van de gebruikelijke boekjes — de vuurproef doen ondergaan, door mij op een middag te verzoeken Huré te gaan halen. Er zou een repetitie zijn en Huré logeerde bij Gerard Hekking en wist in het Museumkwartier geen weg. Ik moest Huré — een reus van een man — gaan halen en deze babbelde onderweg met mij een onafgebroken verhaal in het Fransch, waarvan ik duizelde. Ik wist niet beter, dan honderd maal aan een stuk: oui, mons'jeu... oui, mons'jeu... Het was een benauwd half uur. Tijdens de repetitie hoorde ik de heeren lachen voor zes.

Maar erger was het met een van de concerten. Mossel was gewend, dat ik — wanneer hij door een van de vele omstandigheden van zijn overdrukke werkleven, niet rechtstreeksch van huis kon gaan — ter plaats van het concert verscheen met de cello. Zoo ook deze keer. Het concert had plaats in de Luthersche Kerk op het Spui.

.— Ik speel het derde nummer — zei Mossel — dus kom maar tegen half drie ... En hij wist dat ik er dan zijn zou.

Ik was er ook met de bekende cello in die ellendig zware leeren kist. Maar nu heeft die kerk de eigenaardigheid, dat er geen podium is, doch slechts een bescheiden staanplaats naast het orgel. En die plaats is niet te bereiken van de zaal uit, maar alleen vanuit een zijingang in de handboogstraat — heelemaal aan de andere zijde van het orgel. En dan langs alle mogelijke gangen en wegen buiten het kerklokaal om ...

Nu ik was — hoewel op het nippertje — wel op tijd aan de kerk, maar daarom nog niet bij het orgel. Sjouwend met de zware kist toog ik trap op, trap af, gang in, gang uit. . . langs de meest onbekende plekken. Op het laatst stond ik met de cello ergens op zolder! Het eerste nummer was gespeeld — het tweede nummer was gezongen . . . het publiek wachtte en ik zwierf ergens met het in¬

strument voor het derde nummer en kon nergens den toegang tot de orgelgaanderij vinden. Het angstzweet brak mij uit. Vanwege de agitatie begon Huré maar weer op het orgel te preludieeren... Totdat ik eindelijk den juisten doorgang in het labirinth vond. Mossel stond te trampelen van ongeduld achter de balustrade.

Drie minuten later speelde hij!

Op dit concert volgden er meer. Eens was er een avondconcert geweest en van de concertzaal uit waren de drie kunstenaars gegaan naar de woning van mevrouw Loman — naar ik meen in de Jan Luikenstraat. En ik met de cello in de kist naar huis.

Terwijl ik al hoog en breed te bed was — het zal half of één uur geweest zijn — begint er opeens een telefonisch alarm. Ik uit bed. Aan de telefoon was Mossel.

— Ary — ben jij daar?

— Ja...

— Ary ... (het waren zijn eigen woorden) . . . Hiernamaals zal het je tiendubbel beloond worden, maar we zijn bij mevrouw Loman .—• weet je?

,— Ja — dat weet ik ...

— En nu moet ik de cello hebben ... We moeten gefotografeerd worden!

Want het geval was, dat zich daar had opgedaan de vroegere bekende fotograaf van de „Prins", de heer J. W. de Veer — en deze had verzocht een foto van Huré te mogen maken tijdens een ... repetitie!

Aldus was toegestaan. En ik moest uit bed. Want Mossel fotografeeren (tijdens een repetitie) zonder cello •— dat ging niet. En in het midden van den nacht ging ik aan den wandel met de cellozak. In het eerstvolgende nummer van de „Prins" verscheen de foto. Huré aan den vleugel, Mossel spelende en Mevrouw Loman met het muziekblad in de hand! 's Nachts om half twee . . .