12

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

nieuwe vormen en nieuwe wegen te zoeken. Dat doen meerdere modernen, o.a. Milhaud, die in hun uitingen precies even consequent en even niets-ontziend zijn. Het is natuurlijk op dit oogenblik niet uit te maken, waartoe dit alles leiden zal. De vraag of op dit werk voortgebouwd kan worden als op een fundamenteele basis, of het 't begin is van een zich in de richting van absolute vrijheid nog verder ontwikkelende strooming of dat hetnietanders is dan een overgang naar iets waarvan wij het bestaan nog niet vermoeden — die vraag kan op dit oogenblik zeker niet beantwoord worden. En evenzeer niet voor definitieve beantwoording vatbaar is deze tweede vraag, waartoe muziek van Pijper en Milhaud (om dezen laatste nu maar te noemen als toch specifieke vertegenwoordiger van de ultra-moderne Fransche richting) aanleiding geeft: welke verhouding bestaat er in deze muziek tusschen den gevoelsfactor en het cerebrale, welk laatste zich misschien het sterkst openbaart in een „Verneinung" van al het bestaande, Want dat laatste doet Pijper ongetwijfeld, maar, laten we er dadelijk bijvoegen . . . zonder dat daarbij sterk de gedachte aan „opzet" naar voren komt. De appreciatie van deze muziek kan niet anders dan subjectief zijn, zooals ook de muziek zelve is. Men kan haar verfoeilijk leelijk, onaangenaam, cynisch vinden, men kan zich volkomen afwenden van de principes, die in haar gehuldigd worden, of misschien zeggen dat er van principes heelemaal geen sprake is; men kan haar niet qualificeerea met een of meer van de gangbare termen, die in onze woordenboeken van goed- of afkeuring staan. Men kan haar evenwel ook belangwekend, interessant, om haar oorspronkelijkheid boeiend en aandachtspannend vinden. Dat hangt eenvoudig ai van het standpunt, dat men tegenover het nieuwe of allernieuwste inneemt. Maar wk dat allernieuwste niet met een principieelen afkeer wil beschouwen, wie trachten

wil door te dringen tot de psyche, die aan muziek als deze het aanzijn schonk, die kan toch meen ik niet anders zeggen dan dat zij het werk is van een persoonlijkheid, van een die weet wat hij wil en die de dingen niet anders zeggen kan dan hij doet.

Er zouden over de structuur van deze beide werken, over hun geprononceerde eigendommelijkheden ten aanzien van harmoniek, rythmiek, stemmengang enz. kolommen vol zijn te schrijven. In het tekstboek van het Muziekfeest vindt de belangstellende lezer een en ander over die zaken, die hier zonder notenvoorbeelden niet uitvoerig besproken kunnen worden. Hier moge volstaan worden met een algemeenen indruk. Kort saamgevat is die indruk deze: van de op dit Muziekfeest aan het woord gekomen componisten is Pijper zonder quaestie de sterkst persoonlijke, de meest consequente in de aanvaarding en de toepassing van iets wat ten slotte volkomen logisch is. Want er is in deze com posities met haar volmaakte zelfstandigheid van stemmengang, met haar accoordverbindingen en accoordverschuivingen, met haar polyrythmiek toch een logica van constructie naast een teruggrijpen tot het oer-elementaire, dat je vasthoudt.

Dit vierdaagsch Muziekfeest heeft het geval-Pijper wel heel sterk in het middelpunt van de belangstelling gezet en met groote aandacht verdient gevolgd te worden wat deze jongere nog te zeggen zal hebben.

In het bovenstaande is alleen gesproken over de werken, die werden uitgevoerd, niet ov^r de wijze waarop zij werden uitgevoerd. Ik meen dat dat ook de bedoeling is geweest van de redactie. En om deze beschouwing niet langer te maken, moge ten slotte worden volstaan met de mededeeling dat allen zonder onderscheid naar hun beste vermogen zich hebben gegeven aan de vervulling van een vaak heel moeilijke taak, meerendeels met een verheugend succes. H. E. St. Kr.