30

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

Abert (Berlijn) schrijft over „Bach und die moderne Liturgie". Guido Adler (Weenen) schrijft een „Offener Brief" over ,,ein Musikkatalog aus unsere Zeit". Barclay Squire (Londen) over ,,An opera under Innocent X". Haapanen (Helsingfors) over „Dominikanische Vorbilder im mittelalterlichen nordischen Kirchengesang". Hammerich (Kopenhagen) over „Niederlandische Musiker in Danemark im 16—17 Jahrhundert". Zooals te begrijpen is schrijver Dr. J. C. Hol over „Horatio Vecchio", Dr. A. Smijers over „Josquin" en Mr. H. A. Viotta over „Wagner". Dr. Ad. Sandberger schrijft over de „literarischen Quellen von Wagner's Tannhauser", Max Seiffert over „Mathias Mercker, ein ausgewanderter hollandischer Musiker", J. H. Garms „over het maken van een inhoudsopgave van melodieën". Mgr. J. A. S. van Schaik, Dr. Joh. Wagenaar, Mr. L. P. J. Michielsen en Ant. Averkamp leverden bijdragen in muziek, de laatste twee met motieven op D.F.(E)S. Maar — ik zou langzamerhand de geheele inhoudsopgave afschrijven, en ik wilde slechts wijzen op enkele bijdragen die mij reeds dadelijk bijzonder getroffen hebben, zonder daarmede ook maar eenigszins te kort te doen aan de waarde der overige inzendingen.

Ongetwijfeld zal de jubilaris in dit „Gedenkboek" vinden „de weerspiegeling van eigen scheppen en werken", zooals her heet in het meermalen aangehaalde voorwoord.

Laat ik deze regelen besluiten met denzelfden wensch, waarmede het Comité zijn opdracht eindigt, n.1. dat de jubilaris nog menig lustrum moge samenwerken met de talrijke auteurs van het boek, ten bate van het doel dat hen allen vereenigt, n.1. de bevordering en verheffing der toonkunst en der muziekwetenschap.

ANT. AVERKAMP.

* * *

Laat mij maar aanstonds met de deur in huis vallen: Dr. D. F. Scheurleer viert den 13den November zijn 70sten verjaardag, en nu heeft een der Redacteuren van Caecilia en Het Muziekcollege mij verzocht, of ik als jongere medewerker en bezorger der Josquin-uitgave een kort woordje over den jubilaris zou willen zeggen. Dat ik mij verplicht gevoelde aan dat vriendelijk verzoek te voldoen, zal genoegzaam blijken uit hetgeen hier volgt.

Het is nu ongeveer 7 jaar geleden, dat ik Dr. Scheurleer heb leeren kennen. Ik was juist teruggekeerd uit Weenen, waar ik onder Guido Adler mijn studies had voltooid en had mij op aanraden van mijn vroegeren leeraar Anton Averkamp aangemeld om lid te worden der Vereeniging voor Nederlandsche Muziekgeschiedenis. De eerste kennismaking had plaats in de deftige patriciërswoning, destijds Laan van Meerdervoort, thans Carnegielaan 16, ,,in dewelcke ghesien worden veelderhande gheschriften, boecken, printen ende rnusicaale instrumenten". Bij dit bezoek werd voornamelijk gesproken over Guido Adler en over de Vereeniging voor Nederlandsche Muziekgeschiedenis, en ik herinner mij nog zeer goed, hoe verbaasd ik stond over de veelomvattende kennis van onzen jubilaris.

Eenigen tijd later, den 12den Januari 1919, ontving ik van Dr. Scheurleer het volgende schrijven: „Het heeft wel lang geduurd, aleer U iets hebt vernomen van de Vereeniging voor Nederlandsche Muziekgeschiedenis: de tijdsomstandigheden zijn voor menschen van zaken niet gunstig om hun tijd te laten voor nevenbezigheden. Thans wil ik evenwel niet langer wachten. Er is eene Vergadering opgeroepen op 18 Januari te Amsterdam; wij wenschen U aldaar tot Bestuurslid te benoemen. Zeer aangenaam zou het ons allen zijn, indien U bij die Vergadering tegenwoordig zoudt willen zijn". Nauwelijks een maand daarna was er weer een brief: „Ten zeer-