104

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

vis respectievelijk de semibrevis een bepaalde tijdswaarde aannamen; in de allabreve-maat duurde de brevis zoolang als een rustige op en nederbeweging van de hand. Hoe korter dus de notenwaarden hoe sneller het tempo. Bij Josquin zijn lange en zeer lange notenwaarden nog zeer veelvuldig, in den tijd na hem behooren longae en maximae tot de grootste uitzonCanon ad longam.

de onderquint, No. 7 tusschen tenor en quinta in de bovenquint enz. enz.

Beschouwen we deze canons evenwel nader, dan zien wij dat beide partijen elkaar bijna nooit dekken: de afzonderlijke melodische phrasen zijn in de canonstemmen door lange pauzen van elkaar gescheiden, zoodat meestal een stem zwijgt wanneer de andere haar melodie nazingt.

Vous ne 1'au - rez pas si ie puis.

Vous ne 1'au - rez pas si ie

deringen, zelfs twee breves zal men zelden onmiddellijk na elkaar aantreffen, de beantwoorde inzet der stemmen bestaat meestal uit een brevis, twee of drie semibreves, waarvan vaak de laatste gepunteerd; de voortzetting geschiedt dan meestal in minimae en enkele fusae.

De Palestrina-stijl vermijdt het binden van een langere noot aan een kortere; wanneer dus een noot met een punt voorzien is, kan alleen de helft van haar tijdsduur in de andere maat overgrijpen:

=r- = c5^p<=s, nooit ef^pcsl-

In het algemeen geldt dit ook voor Josquin, hoewel men een enkele maal

,1=5!. = o^pj—j en d b. = | d c | kan vinden (b.v. maat 35, alt).

Van de z.g. „kunsten der Nederlanders" vindt men in de tot nu toe gepubliceerde werken van Josquin zoo goed als niets. Geen kreeften-, spiegel-, raadsel-, cirkelcanons of dergelijke, ja werkelijke canons „ad longam" over de heele lengte van het stuk zijn zelfs zeldzaam en wij vinden ze alleen in de wereldlijke werken; deze echter wemelen ervan: No. 1 tusschen sopraan en quinta in de onderquint, No. 2 tusschen sexta pars en tenor in de bovenquint, No. 6 tusschen tenor en quinta in

puis

De kunst zit dan ook minder in de canons dan in de drie tot vier vrije stemmen die daartegen gezet zijn.

Deze wereldsche composities onderscheiden zich van de motetten slechts daardoor, dat ze een grooter stemmen-apparaat verlangen en kunstiger en volstemmiger gezet zijn. Hier niet de alterneerende tweestemmige phrasen, die, noot tegen noot gezet, aan de tijden van den „gymel" herinneren. Hier werkelijke „Durchimitation". Misschien binden meer banden de chanson aan het motet van Josquin dan zijne motetten aan het latere motet. Alleen de canon blijft in de volgende periode uit het motet verbannen, haar heerschappij is dan ten einde, slechts hier en daar in de mis en in het chanson duikt zij nu en dan op. Door Palestrina komt zij dan weer in hooger aanzien.

In tegenstelling met zijn motetten brengen in zijn wereldlijke werken evenals in het latere motet van Clemens N. P., Gombert, Crequillon alle stemmen na elkaar den geheelen tekst, de stemmen bootsen elkaar niet letterlijk doch slechts zeer globaal na, homophone momenten komen bijna niet voor. Soms worden de stemmen gesplitst en als wisselkoren elkaar tegenovergesteld, een zesstemmig koor wordt in