114

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

bladzijden van zuiver muzikalen inhoud mist, die wel voorkomen in het te Keulen verschenen boek E. F. A. Hoffmann's musikalische Schriften herausgegeben von H. von Ende. Hij doet verder opmerken, dat men om Hoffmann als den vader van de moderne litteratuur over muziek en vooral den schepper van Undine te leeren kennen, de studie van Pfitzner in diens bundel Vom musikalischen Drama niet ongelezen moet laten.

Mijn voorstelling van een feuilleton in het Handelsblad was zoo vast, dat ik nog gedacht heb aan twee spokerijen. Maar neen: de bedoelde schets is wel degelijk in Caecilia gegeven, een uitnemend stuk, dat wij binnen niet langen tijd willen reproduseeren voor de velen die wat moeilijk iets van zulk een ouden jaargang kunnen krijgen, v. W. iiiimiitiiiijinrfjuiif iimiiintiiiitiitiiiiiruii tiittiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiini tiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiisiiiitiiiiiiiiiiiiiiitiiiii Het Praatje van de Maand,

Op de Pruissische Staatsbegrooting wordt een post gemeld van tienduizend Mark voor een „Beethovenprijs" voor componisten. Ter herdenking van Beethoven's lOOsten sterfdag wordt deze prijs ingesteld; zij zal voortaan (men twijfelt er niet aan of het voorstel zal aangenomen worden) toegekend worden eens per jaar aan musici, die zich bijzonder onderscheiden hebben; aan een curatorium zal het toekennen van den prijs opgedragen worden. Zoo doet men ginds in het belang van de kunst en van de kunstenaars. Als bij ons een componist een groot werk voltooid heeft en hij van zich zelf geen geld bezit moet hij, wil het werk niet in de schrijftafel opgeborgen blijven, van particulieren het geld bij elkaar zien te bedelen; van Staatswege krijgt hij geen cent en vereenigingen die krachtens den naam welke zij gekozen hebben er in de eerste plaats toe aangewezen zouden zijn iets in het belang van de Nederlandsche Kunst te verrichten, sturen dan bij dergelijke gelegenheden de boodschap, dat het hen erg spijt, maar dat zij aan dergelijke din¬

gen niet kunnen doen. En dan verbaast het groote publiek er zich over dat onze componisten niet wat meer werken, niet geregelder met nieuws voor den dag komen. Iedere groote compositie die in ons land ten gehoore gebracht wordt kost den maker geld, behalve dan in de zeldzame gevallen, dat hij voor een of ander doel ,,op bestelling" gewerkt heeft. Neen, dan zijn de toonkunstenaars in andere landen er beter aan toe!

In de afgeloopen weken hebben wij in ons land allen min of meer de „Heyfetzziekte" gehad; zelden is een kunstenaar zoo in Nederland ontvangen. Waar hij optrad vond de violist de grootste zalen tot op de laatste plaats gevuld ondanks het feit, dat er gepeperde toegangsprijzen gevraagd werden. Nu zal ik me er wel voor wachten iets kwaads van Heifetz te zeggen, wat ook eigenlijk niet goed mogelijk zou zijn; men kan gerust beweren, dat hij als violist door niemand geëvenaard wordt, dat hij als violist beslist nog grooter is dan Kreissler; edoch, toen hij kwam wist niemand iets van den kunstenaar af, hadden wij het alleen nog maar van „hooren zeggen"; en desondanks stormde iedereen naar de zaal om zich een kaartje aan te schaffen en als er geen kaarten meer waren bood men tegen elkander op om er toch nog eentje machtig te worden; het was om zoo te zeggen ineens een rage geworden; menschen die zich hoogst zelden in de concertzaal vertoonen holden er nu ineens heen; zalen die twee- en vier en twintig honderd plaatsen bieden waren geregeld vol. En als straks de edelste kunstenaars komen, laat ons zeggen Harold Bauer of Thibaud of een half dozijn anderen, zal het een heele toer zijn om een zes a zeven honderd menschen bij elkaar te halen. Men moet dit vooral goed lezen: er wordt in het minst niet bedoeld te zeggen dat Heifetz geen buitengewone figuur is (in zijn genre moet men hem een met niemand anders te vergelijken verschijning noemen); de bedoeling is alleen