218

DE VEREEN1GDE TIJDSCHRIFTEN

van zijn muzikale gedachten voor het orkestraal- of kwartetensemble. Chopin is geheel in den klavierstijl opgegaan, maar dan ook volmaakt.

Ten slotte een enkel woord over de zoo veel en gaarne gebezigde uitdrukking „stijlvol" bij de programmakeuze.

Te dien aanzien is men zich wellicht het minst bewust van eigen innerlijke bedoelingen.

Niemand zal beweren, dat een dirigent, die een avond wijdt aan een grootmeester als Beethoven, daarmee gevaar kan loopen van critiek op zijn programma. Dat is al gauw „stijlvol", wanneer hij tenminste niet door overlading, waarvoor hem meestal de tijd ontbreekt, of door een zeer buitenissige volgorde in de gekozen werken, toch nog kans zou zien, stijlfouten te maken.

Al gauw loopen de meeningen uiteen, wanneer het gaat om de bijeenbrenging op één programma van klassiek en modern.

Gemeenlijk pleegt men dan chronologisch te werk te gaan en de „pauze" is dan de symbolische brug, waarover onze geest den afgrond van den tijd heeft te overschrijden.

Waar echter omvang en belangrijkheid der werken ook een woord meespreken ■— dat beide geenszins synoniem zijn bemerken we vaak genoeg — kan het hier reeds voorkomen, dat men om der wille van een klassieke symphonie bijv. het moderne werk in de eerste programmahelft bijeenbrengt, het groote symphonische werk na de pauze doet uitvoeren en dus de chronologische volgorde er aan geeft. Dat niemand in zoo'n geval van stijlloosheid kan spreken, zal wel zonder meer duidelijk zijn.

Naar ons gevoel komt het er waarlijk niet op aan, of men op een programma wel eens heterogeen werk bijeenbrengt, mits alles maar waarlijk aesthetische waarde bezit en het belangrijkste werk zoo mogelijk in het midden worde geplaatst, wanneer de aandacht nog niet vermoeid is, wat bij waarlijk geconcentreerd luisteren naar

muziek en verwerken van het gehoorde, eerder geschiedt dan de oppervlakkige concertbezoeker zich kan indenken.

Derhalve hebben we het steeds als de grofste stijlloosheid ondervonden, wanneer de uitvoerenden van geen wijze beperking weten en een programma volstoppen, overbelasten en naast belangrijk werk in bonte schakeering allerlei onbelangrijks bijeengaren.

Inderdaad kan de pauze in een concertuitvoering wonderen doen, om de stijl-eenheid van een programma te herstellen.

Aan kop en staart van een programma kunnen de meest krasse antipolen pareeren doch men zorge dan steeds, dat de middenmoot zich naar beide zijden eenigermate harmonieus aansluit, er geen chaos van maakt.

Een stijlfout in hoogeren zin begaat bijv. ook een dirigent, die met een sterke voorliefde voor een bepaalde richting, een bepaald genre, al maar zijn lievelingen aan zijn publiek voorzet en zoodoende een averechtsche „stijleenheid" handhaaft.

Wanneer men, gelooven we, steeds zorg draagt, dat er een merkbaar verband bestaat — naar den geest der werken — bij een gepaste afwisseling in de keuze uit het ontzagwekkend rijke repertoire, waarover ieder concertinstituut van beteekenis heden ten dage beschikt, gelijkelijk aandacht worde geschonken aan het beste uit het heden en uit het verleden onzer kunst, dan is daarmede het probleem van de „stijlvolle" programkeuze al goeddeels opgelost.

En de ontwerpers van programma's der vocale en instrumentale recitals doen wèl, wanneer zij vóór alles overlading vermijden en te schrille contrasten tusschen werken, welke op zichzelf belangrijk, in een geheel andere sfeer zijn geconcipieerd. Dan gebruike men het waardevolle instituut der pauze om zelfs de ergste stijlmaniakken met onze symbolieke brug te helpen over allerlei soms bestaande, vakez echter alleen maar gewaande ,,stijl"-kloven. Dan bewijst