220

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

niets is. Over het soort kunnen wij dadelijk gaan twisten maar in het soort is dit Amerikaansche ensemble volmaakt en Rubinstein zei: al het volmaakte in welken vorm het zich ook voordoet, verdient altijd onze bewondering. In het genre heb ik Whiteman's „Band" waarlijk prachtig gevonden. Maar na een stuk of drie vier nummers had ik er genoeg van; o hoe spoedig vervelen al die effecten van gestopte koperen blaasinstrumenten en die glissandi maken U na tien minuten al zoo wee dat Gij het gevoel hebt er nimmer in Uw leven naar terug te zullen verlangen. Zoodra men over de bewondering voor veel volkomenheid heen is, begint men de leegheid te voelen, gewaar te worden dat er achter die techniek weinig of niets verborgen is. Composities van eenige beteekenis zijn er voor de Jazz niet; het ensemble moet zich behelpen met allerlei min of meer geslaagde arrangementen. Weer een reden waarom wij haar niet tot de hoogte kunnen verheffen van groote Kunst, al moet ik ook dadelijk toegeven, dat verschillende arrangementen met veel geest en vernuft blijkbaar vervaardigd zijn door musici die het vak terdege verstaan.

Maar dan al die clownerieën! Die hooren er nu eenmaal bij, zegt de voorstander.

Goed, in de balzaal wanneer wij allen vroolijk zijn en allicht een glaasje Mumm of Irroy verorberd hebben, zal ik al die moppen en grollen best kunnen waardeeren; edoch, wanneer men mij ontbiedt om een avond van groote kunst bij te wonen en ik word dan getracteerd op een trompetblazer, die zich den ganschen avond als een idioot aanstelt, zijn hoed boven op den schaltrechter van zijn instrument steekt, op een violist, die met een fietspomp aan het werk gaat, op een dirigent die den ganschen avond zijn kracht zoekt in het maken van op effect berekende vrij onaesthetische lichaamsdraaiingen, dan wordt het me een beetje te machtig. Natuurlijk is het moppig, ik kan er best om mee lachen, ben

Godlof nog geen Nurks, die nu letterlijk van alles „niet veel zaaks" zegt. Zeker, het was moppig, maar dan toch ook al weer van een moppigheid, die men slechts een tijdje verdragen kan; ik denk maar aan dien wiegelenden en waggelenden trompettist; bij het eerste nummer amuseerde het mij, bij het tweede keek ik er al niet meer naar en bij het derde gevoelde ik den lust opkomen om den vent een klap in zijn gezicht te geven en te zeggen: zit je niet zoo misselijk aan te stellen.

Ik geloof eigenlijk dat het geheele geval zoo geweest is: de ondernemers, wetende dat een verlies van duizenden mogelijk was, hebben, denkende aan hun duiten, van te voren zoo hard mogelijk geschreeuwd van de geweldig groote kunst die nu in aantocht was en zij hebben voor den zooveelsten keer succes gehad; er is geen geld verloren, er is geld verdiend. De menschen zijn bij honderden gekomen zonder zich om den hoogen entreeprijs te bekommeren en dies zijn er recettes gemaakt welke in Nederland anders niet voorkomen. Voor werkelijke kunstuitingen krijgt men in ons land op één avond geen twee duizend menschen, die ieder vijf gulden betalen moeten, bijeen. Maar als de Amerikaansche „Jazz" komt met „Va-len-ci-a" en andere schoone liederen dan loopen zij het plaatskaarten-bureau plat, dan moet er een tweede avond volgen . . . i i 1 r i m imit ,,,>'. h i'.v, h v.i ■. v, sv.s'.«w. '.'.i hi w h ih m v, i «: ï i i i : i i m lüiuüüiiiiiiiiiiuiniüiuiiiiiiüiin

In Nederland DUUR, niet DUR.

De heer Jan Spoel te 's-Gravenhage schreef mij:

Men heeft u op de laatste vergadering van de Ned. Toonkunstenaarsvereeniging aangevallen, omdat u schrijft „duur". Indien u naar aanleiding daarvan uwe schrijfwijze met een paar woorden in C. M. zoudt willen verdedigen, zoudt u tevens mij en misschien ook anderen een groot genoegen doen, want ook ik spel „duur" en „mol", daarbij de schrijfwijze volgend in