224

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

leen om die bemoeiing, blijft niet binnen het terrein waar hij streefde.

Hem danken wij de verbreiding van het inzicht, dat wij de meesterstukken uit den generaalbas-tijd niet of zoo weinig mogelijk hebben te bewerken, dat hun instrumentatie, harmonie, polyphonie deel van hun karakter en evenzeer een volkomenheid, geen gebrekkigheid is.

Merkwaardig snel was na Handel en Bach de normaliseerende verandering der orkestbezetting en -behandeling voltrokken, alsof een despoot verordend had: geen drietallen blaasinstrumenten meer; een paar van iedere soort is genoeg, drie fluiten (mits dwarsfluiten, bekfluiten zijn verboden) worden een enkele maal toegestaan, maar niet de gebruikelijke drie trompetten met paukenbas; het hooge register van de trompetten vervalt en meteen hun melodievoordracht; de hoorns mogen met hun stoptonen wat meer zang houden maar niet veel; klarinetten worden ingevoerd, hobo's daarentegen opgeruimd behalve de gewone, voortaan geen mezzosopraan- of a-hobo's, oboi d'amore, geen altof f-bobo's, oboi da caccia, geen tenor- of d-hobo's, tailles; weg ook met violino piccolo, violoncello piccolo, viola d'amore, viola di gamba, luit; de klavicimbel wordt ontheven van aanvullende begeleiding en blijft alleen voor accompagnement van sommige seccorecitatieven en als directiemiddel (dat was de vleugel nog te Berlijn toen Schumann er Das Paradies und die Peri gaf); timbrewisseling mag van motief tot motief maar niet van stuk tot stuk: geen stel instrumenten naar believen maar keus van groot of klein orkest, het groote met bazuinen en eventueel tweede paar hoorns, piccolo, contrafagot, het kleine, voor de symphonie bestemde, zonder. — Mozart orchestreerde den Messias over en Philipp Emanuel Bach zat te radeeren en te componeeren in partituren van zijn vader. Dat bewerken ging meer dan een eeuw door.

Handel-operateurs waren na Mozart

minderen, Mosel en anderen. Later, bij het toenemen der belangstelling voor Bach, kreeg Philipp Emanuel navolgers als operateur, Robert Franz, Albert Becker; men zou Mottl kunnen meerekenen, maar die beoefende meer een sierkunst van modern opmaken, waarin Strauss ook wel eens behagen vindt. Wat de niet door een virtuozengenoegen aangetrokken bewerkers wilden, heeft Becker gezegd in een voorrede bij zijn uitgaaf van Bach's Ein' feste Burg; het komt hierop neer: men moet het publiek door welbekenden goeden orkestklank tot waardeering der oude meesters brengen. Klarinetten dienden voor mezzosopraan- en althobo's maar ook om de trompetten (die harmonietonen kregen) in hun hooge melodie te vervangen; voorts om met de fagotten en dikwijls tevens met de hoorns orgel- en cembalo-surrogaat (accompagnement naar de bascijfers) te verschaffen, waar dat onontbeerlijk en niet van 't strijkkwartet te krijgen was. Sommigen hadden er geen vrede mee: Hol ergerde zich over dat „getroedel" zooals hij 't noemde. Maar men berustte.

Toen Chrysander in t laatste deel van zijn leven proeven ging nemen met herstel van Handel's bedoelingen, moest hij verzet overwinnen, hoon beschamen. Het waren audities op groote schaal en er werd geschaterd en gefulmineerd om zijn eisch van evenredige sterkte der blazers en strijkers — wat zou dat een geblèr wezen van al die hobo's. De bevinding gaf hem natuurlijk gelijk en deed de bedillers en spotters verstommen.

Er is om betere redenen oppositie tegen hem gevoerd. Hij heeft, omdat Handel de zangsolisten naar het schijnt versieringen liet maken en er zelfs weieens voor hen ontwierp, veel zulke fioritures aangebracht en daaronder onmuzikale, bovendien situatiestorende, die Messchaert weigerde te zingen. Hij heeft — en zonder waarschuwing — zich dritste coupures veroorloofd en instrumentale beschrijvin-