232

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

strumenteerd " is.

In het stadje waarin de roman speelt, bestaan twee muziekvereenigingen, "die natuurlijk fel afgunstig van elkaar zijn en elkander dood concurreeren. Beide vereenigingen beschikken over een dilettanten-orkest. Hoort nu welk programma het eene gezelschap heeft vastgesteld voor zijn eerste concert:

Requiem van Brahms.

Kinder-Symphonie van Haydn.

(Is die combinatie niet om te kraaien van pleizier!?)

Pianoconcert (in ES (sic!!) van Brahms.

Zou werkelijk Brahms, naast die in d en in bes een derde pianoconcert hebben geschreven, en zou dat misschien, na die eerste en eenige uitvoering in dat nest, zijn verloren gegaan? Wat een gemis voor ons, Brahms-vereerders! En dat Kalbeek, de anders zoo nauwkeurige biograaf, daar zoo niets van zegt!

Lees ik verder, dan blijkt dat dit Esdur concert van Brahms, in het bewuste stadje tweemaal is gespeeld. Immers de muziekdirectuer verlangt van een jonge pianiste, die een der concerten van Chopin zou spelen, dat zij haar programma zal wijzigen en dat (ons onbekende) concert van Brahms voordragen. Hij zegt er van, „dat is niet heel zwaar en dat kent het „orkest nog van een paar jaar geleden, „toen heeft d'Albert het hier gespeeld . . ."

Dus: d'Albert, in een klein nest in de provincie, spelend een „niet heel zwaar" concert van Brahms, begeleid door een groep liefhebbers. Je le vois d'ici!

Om te besluiten: die dirigent bespreekt de zaak met de pianiste op den 9en en verlangt dat zij het concert den 16den in 't openbaar zal spelen. Dat kan best! Wel is de tijd wat kort „maar 't is niet bizonder moeielijk".

Men kan natuurlijk om al dien niet te overtreffen onzin lachen, en daarmee het geval als afgedaan beschouwen.

Maar er is een andere, meer ernstige kant aan de zaak.

Laat ons het geval eens omkeeren, en aannemen dat een onzer zich in een boek zoodanig zou vergrijpen aan de meest elementaire beginselen en begrippen van de letterkunde, en vraag eens wat hij dan — en volkomen terecht — van de bevoegde critiek zou moeten hooren 1). Geen stuk bleef aan hem, of haar, heel; en — ik zeg 't nog eens — het zou verdiend zijn.

Maar daarom moet nu onzerzijds ook geprotesteerd worden tegen dat gesol met onze goede kunst, tegen dat verwaten uiten van meeningen, opvattingen en feiten, die kant noch wal raken. Dat alles is nog een uitvloeisel van de ten deele overwonnen maar niet geheel verdwenen opvatting, dat men 't met de muziek niet zoo ernstig behoeft te nemen; dat een ieder daarover gerust mag meepraten.

Wij, toonkunstenaars, hebben het recht te verlangen dat men ook onze kunst voor vol aanzie, dat zij die over haar willen schrijven zich vooraf zoodanig op de hoogte stellen dat het maken van blunders als ik meegedeeld heb, onmogelijk is. Hebben zij daarin geen lust, dan roepen wij hun toe „schoenmaker houd je bij je leest", en blijven zij dan toch hun onzin schrijven, dan worden alle beleefdheidsoverwegingen op zij gezet en zeggen wij met nadruk: als een ezel op 't ijs gaat dansen, valt hij en breekt een poot.

irfjrjjrjifirijfiiTJiiJiijfiiijifjrfjififiJiJifjfiirjirjifiriifjififiiiirfjiriififrijfjiiffjiiiiJiitrfrijfiJtiiiJiiiiiiriuiiijftiEjrjjitfiiriJHfifH

Personalia.

W. N. F. Sibmacher Zijnen, f

Wij hebben een uitnemend schrijver over muziek en musici verloren door het overlijden van den 67-jarigen Sibmacher Zijnen. Hij was van Leidsch student in

-1) Een wijs man, wien ik dit stuk ter kennisname zond, schreef mij: „Met de Nachtwacht van „Rubens zou men zich voorgoed moeten opbergen, „maar met „Er weidet" van Mendelssohn wandelt „men gerespecteerd rond. Dat mag zoo niet blij„ven."