CAECILIA EN HET MUZIEKCOLLEGE

233

de klassieke letteren journalist geworden bij de redactie der voornaamste courant zijner geboorteplaats Middelburg, werkte van 1895 tot 1906 als muziekcriticus en feuilletonist aan de Nieuwe Rotterdamsche, daarna tot 1915 aan het Handelsblad, moest voor zijn gezondheid die betrekking laten varen en woonde sindsdien te Doorn, waar hij nog menig voortreffelijk artikel aan tijdschriften zond en herhaaldelijk den lezerskring van Caecilia-Het Muziekcollege belangrijke voorlichting schonk, gelijk hij zich ook vroeger mede door bijdragen in binnen- en buitenlandsche periodieken verdienstelijk had gemaakt. Een overzicht van zijn omvangrijken arbeid is niet dadelijk te geven, maar vermeld zij dat hij het Rotterdamsche muzikale leven van vele jaren samenvattend schetste, krachtig ijverde voor Noord- en Zuid-Nederlandsche samenstreving in de toonkunst en naar aanleiding eener destijds druk besproken brochure van C. H. Coster zijn opvatting van de taak der critiek in een vlugschrift uiteenzette. Wat het laatstgenoemde werkje verlangt en wat hij verder van zichzelf eischte, heeft hij vervuld door kundigheid als musicus, historicus en litteratuurkenner, boeiende, soms ook van novellistisch talent getuigende voorstelling, degelijke, nauwkeurige, daarbij ruime, humane, maar 't harde wanneer hij 't noodig achtte niet ontwijkende beoordeeling, en strijdbaren zin voor goed recht. Wie hem kent zal hem zeer missen.

Hermann Suter. f

De dirigent Hermann Suter, hoofdleider van het openbare muzikale leven te Basel, is overleden, 56 jaar oud. Hij was in Duitsch-Zwitserland een figuur van beteekenis en als zoodanig door een eeredoctoraat erkend, ook om zijn composities, kamermuziek, een vioolconcert, een symphonie, feestspeltafreelen en veel koor- en solozangen.

Liederen van Groot-Nederland.

Coers' genootschap heeft de rij van zijn uitgaven weer een eind langer gemaakt. Tien bundels zijn er bij gekomen. Ze hebben de titels Verscheidenheden (Klokkenspel en Stemmingen); Geestelijke liederen (twee reeksen); Liedekens van minne; Vaderlandsche liederen; Nieuwjaarsliederen; Drinkliedjes; Soldatenliederen, Soldatenleven; Beroeps-, bedrijfsliederen; Geuzeliedjes.

De laatste bundel begint met een gedicht zonder muziek. Het heeft den aanhef:

Hoort toe, menschen nu ter tyt, Ghy die den Spaniaert gunstig zyt, Ghy wenscht hem alle vreden; Meyndt ghy daer door te wesen bevryt Of hy quam binnen u steden?

En erboven staat: „Een ernstig waarschuwend geuzewoord van vóór ruim 3j0 jaren tot de klein-Nederlanders met de ruggegraat van een slak en den moed van een luis."

Hier is de redacteur buiten zijn boek en in de politiek gegaan. Weinig kan ik zoo meevoelen als een opwelling van vaderlandsche fierheid en des te minder neem ik hem den uitstap kwalijk. Maar hij miskent andersdenkenden; hij heeft geen recht om hen te schelden gelijk hij deed. Dat moest ik, die niet tot hen behoor, even zeggen. Mij dunkt overigens dat het tweede dier der vergelijking, al heb ik daarvan zoo geen ondervinding, tamelijk onverschrokken is in het dienen van zijn eigen belang zonder aanzien des persoons.

Ter zake. Deze bundel onderscheidt zich door toelichtingen, elders in de verzameling haast alleen onder de bijdragen van Garms verstrekt, en overal te wenschen. A. van Tetterode gaf met sobere begeleiding sterke karakteristiek, vooral het donkere, wilde der eerste melodie van Slaet