240

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

ontroering méé-neurieden en een extra da capo kregen, maar toch het meest over de muziek, waarvan men de Fantaisie arabe liet herhalen, eveneens de Danse des almées bisseerde, graag beide deelen vijf- of zesmaal had gevraagd en de Hymne a la nuit door heel de stad trachtte na te zingen volgens een opgetogen suggestief bericht van Théophile Gautier, Berlioz, destijds tot herstel zijner gezondheid in het zuiden aan zee, maar vóór '45 dirigent van een reeks concerten, legde door een reprise getuigenis af. Er ging een golf van enthousiasme, die zelfs Duitschland leek te zullen overstroomen.

Maar dat gebeurde niet. Te Dresden werd 10 Juli '45 (in ongunstigen tijd al waren er geen bepaalde muziekseizoengrenzen) Le Désert uitgevoerd door den componist. Robert en Clara Schumann hadden, toen Hiller eenige weken te voren met de pianopartituur was gekomen, er eigenlijk niets aan gevonden en ontvingen op het concert ongeveer denzelfden indruk. Zij maakten evenwel kennis met David, en Clara wenschte wat van hem in haar album. De bijdrage werd een goede huldiging der pianiste; haar dank een stijf, bits en onheusch briefje met de meedeeling dat zij geen attesthadverlangd. In het register van Schumann's geschriften ontbreekt zijn naam en ook in dat van Wagner's Mein Leben, Glasenapp's dikke boeken over Wagner, en Lina Ramann's driedeelige biografie van Liszt, die zelf te Parijs een tijd lang St.-Simonist is geweest en te Weimar zooveel (in die levensbeschrijving opgesomde) noviteiten heeft voorgesteld.

Het blijkt niet dat er aanvankelijk en evenmin dat er naderhand bij de Duitschers beweging ontstond voor de Désert. Toch achten zij Félicien David en enkel om dat werk een figuur van beteekenis, den vader van het muziekexotisme zooals Riemann hem noemt, en een type waarnaar men ook om den vorm zijner Ode-

symphonie zonder den inhoud iemand kan qualificeeren, gelijk Rudolf Louis beweerde dat Nicodé met Das Meer alleen de Duitsche Félicien David wilde wezen.

De Franschen zijn, ofschoon hij die hen zoo had bekoord betrekkelijk teleurstelde met zijn opera's La perle du Brésil, Herculanum, Lalla Rouck, Le saphir, het oratorium Moïse au Sinaï, het mysterium Eden, nog een ode-symphonie Christophe Colomb, en andere composities, en niet om telkens nieuwe successen den staatsprijs van 20.000 francs kreeg en Berlioz' opvolger werd als bibliothecaris van het conservatorium en lid der academie, Le Désert lang trouw gebleven, indien men Felix Cléments in '85 uitgekomen Histoire de la musique gelooven mag. Maar invloed van David's vertegenwoordigende werk bij hen schijnt twijfelachtig en is in Bruneau's kleine geschiedenis der Fransche toonkunst ontkend.

Men zou vermoeden dat het eerste voorbeeld van een exotische suite met vocale gedeelten, een die door haar heelen aard en vooral door ontleende motieven vergelijking met verzonnen Oostersche karakteristieken als die van Gluck, Mozart en Beethoven uitsluit, een Parijsche dus overschatte modepopulariteit heeft gehad en niet meer verdient.

Dan zou men zich toch allicht vergissen. Zal ingenomenheid van den aartsconservatieven Clément, die Berlioz verafschuwde, voor ons geen aanbeveling van Le Désert wezen, Bruneau's verzekering van charme werkt anders. En stellig ook het in hoofdzaak eerbiedig oordeel van Combarieu, hoewel het begin kan worden misverstaan als een zelfstandigheidsloochening waar hij, van Berlioz naar David overgaande zegt: Cet astre de première grandeur a un satellite. Hij wijst op gebreken der ode-symphonie, zoetelijk-romantische conventioneele lievigheden, in Auguste Colin's tekst en ook in de muziek hinderlijk en erg duidelijk tegenover