42

DE VEREENIGDE

„daar komen de pelgrims, in de eerste „plaats (notamment) de landgraaf Her„man, zijn ridders en zijn nicht Elisa„beth..,"

Dat is al erg, maar het ergste komt nog! Bij het verklaren van het derde bedrijf, vertelt hij dat Tannhauser naar Rome gegaan is „dans de bonnes dispositions". Maar hij „qui de Dieu tient la place" (dat is een zeer tendentieuse vertaling van:

durch den sich Gott verkündet)

„a refusé — bien invraisemblablement — „de lui pardonner."

De schrijver verzwijgt nu het: „Wie dieser Stab in meiner Hand „nie mehr sich schmückt mit frischem Grün" ... enz.

en ook de verkondiging van het wonder: het weer uitspruiten van de dorre staf.

Daarvoor is wel een verklaring te vinden maar geen verontschuldiging. De verklaring is: dat het dogma der pauselijke onfeilbaarheid een deuk zou krijgen, 'tgeen natuurlijk voor een katholiek iets onbestaanbaars is. Betléem had m.i. heel goed het volle verhaal kunnen vertellen en dan daaruit weer distilleeren dat Tannhauser overvloeit van fouten tegen de leer en tegen de zeden. Maar, dan had hij het werk in de rubriek I moeten opnemen en dat heeft hij — blijkbaar om de groote populariteit die het geniet — niet gedurfd.

Hij is — grooter fout kan m.i. een criticus niet begaan — inconsequent geweest; hij heeft — ik herhaal het — willen schipperen. Ik meen te hebben bewezen dat het boek, opgezet met een bedoeling die ieder ernstig mensch moet waardeeren, om zijn vele fouten als mislukt moet worden beschouwd,iiiiiiiiuiiuiinuiuin

Kleine historische bijdrage door J. H. GARMS Jr.

Wanneer wij een geschiedkundig werk doorlezen, dan doen wij dit met veel belangstelling of niet, al naarmate het werk wel of niet belangstelling waard is, doch

TIJDSCHRIFTEN

wij beseffen meestal niet, hoe veel moeite het kost een geschiedkundig werk samen te stellen, daar het opgebouwd moet worden uit allerlei feiten en erkentenissen, die op allerlei manieren van de onmogelijkste plaatsen bijeengezocht moeten worden.

In het bijeenbrengen van materiaal is dus een zeer nuttig werk te zien, hetgeen wel niet betwist zal worden.

Jammer genoeg bezitten wij nog niet een „Nederlandsche Muziekgeschiedenis", of „Geschiedenis der Nederlandsche Muziek", of hoe men het noemen wil.

Wel is reeds veel materiaal bijeengebracht, dat bruikbaar zal blijken voor den schrijver van een hier bedoeld werk.

Daar alle beetjes helpen, wil ik in het volgende ook een weinig materiaal aansleepen; er is wel iets in te vinden, dat eenig licht kan verspreiden omtrent: toestanden, personen en zaken.

Wat ik wil geven is te vinden in: „Catalogus van eenige welluidende goed geconserveerde Piano-fortes, orgeline, vioo„len, ventielhoorn, voorts eene aanzienlij„ke partij classieke en moderne gedrukte „muziek, alsmede eenige Manuscripten „enz. enz. Alles afkomstig van de voor„malige Muziekschool onder leiding van „wijlen den WelEd. Heer J. B. van Bree." (De verkooping werd gehouden op 30 April 1857.)

Daar wij nu te weten komen welke piano's des tijds gebruikt werden, daar namen van fabrikanten en toonomvang aangegeven zijn, geef ik de nummers van de afdeeling vrij uitvoerig:

1. magnifique bijzonder helder en aangenaam toongevende Piano Forte, van 6% octaaf, met 1 pedaal en metalen zangbodem, gemaakt door John Broadwood and Sons at Londen, omvat in welgeconserveerden mahoniehouten kast, op 4 pooten.

2. een niet minder dito dito, van 6% octaaf, met 1 pedaal en metalen zangbodem, gemaakt door Collard and Collard at Londen, besloten in dito dito kast.

Onder No. 42 vinden wij dan: