CAECILIA EN HET MUZIEKCOLLEGE

91

Berühmte Musiker een door Arnold Niggli met veel liefde geschreven maar niet panegyrisch boek van 1900. Het vermeldt nergens Goetz tot de toch ongezochte vergelijking, maar laat anders weinig missen: het behandelt in goede verdeeling en afwisseling levenstijdperk en opbrengst, geeft compositiekritiek met menige muziekaanhaling en verbeeldt de persoonlijkheid, blijkens de foto's een gedistingeerd man met vollen baard, terugwijkend voorhoofd en achteruitgestreken dicht haar, overtuigend als fijngevoelig idealist en punctualist, wien orde met harmonie van eenvoud en keurigheid onontbeerlijk was, een warm genieter van poëzie, natuurschoon en Italiaansche kunstschatten, een verafschuwer van gemeenheid, grofheid, ruwheid en vulgariteit, een trouw vriend voor hen die zijn niet licht verworven genegenheid hadden. Ook in woorden heeft de schrijver hem dikwijls geciteerd. Zoo vinden wij, deels als facsimile van zijn buitengewoon duidelijk, rustig regelmatig schrift, een uitvoerigen brief waarmee hij wegens een plan tot sollicitatie naar 't hofkapelmeesterschap te Sondershausen inlichting vroeg en gaf aan zijn voormaligen leeraar Friedrich Marpurg. Dien behoefde hij niet te vertellen van Königsberg en van zijn grootvader, een deftigen musicus, zijn vader, een stillen zwaarmoedigen pianolesgever, pianostemmer en copiïst, zijn moeder, die, gekomen uit een eerst rijk gezin, een winkeltje moest houden, zijn oom, een ex-tenor, die hem en zijn broers Eduard en Gustav als kinderen een prettig fantastisch tweede thuis met groote marionettenvertooningen had bezorgd, zijn gymnasiumtijd, het muziekonderwijs van Soboliewski, Szom, Ehlert en Köhler's leerlinge Marie von Skopnek, die hem eigenlijk allen mèt Marpurg zelf, dupe van hun overdrukke praktijk gemaakt hadden, zoodat hij voornamelijk als autodidact een uitstekend pianist en vaardig componist was geworden. Hij begon zijn berichten op zijn 19e jaar

met zijn eerste betrekking, een geldelijk niet kwade maar wanhopig onartistieke bij den gouverneur te Brest Litowsk, gewaagde van omzwervingen met zijn vriend den baszanger dr. Weiss, van een tot routine' krijgen nuttige maar allernaarste directie van een operatroep die rondtrok in de streek van Posen en Bromberg, en een weinig betere te Kopenhagen, waar hij na faillissement der onderneming bleef in Gade's kring en met den violoncellist Kellermantt; ti en anderen profiteerde van 't gunstig uitgangspunt voor interessante Skandinavische concertreizen, en had het verder over

een hem door Vieuxtemps verscnait maai

tot zijn genoegen door den dokter verboden engagement bij vorst Joessoepof te Petersburg en het daarop gevolgde lief en leed in zijn geboortestad Königsberg, leiding der „Akademie", binnen 't jaar neergelegd wegens een dwarsdrijvend aartsconservatief bestuur, succes, maar bij publiek dat alleen solisten waardeerde, voorspoed als paedagoog, huwelijksgeluk met Frederike Borntrager, die hem een dochter schonk, Elsbeth, nochtans onbevredigend kunstenaarsbestaan, na zes jaren, in '66, geruild tegen goede vooruitzichten bij Tausig's pianospelhoogeschool te Berlijn, waar Stern hem als dirigent van zijn cantate Jeptha's Tochter(naarByron )en als pianist zou hebben geïntroduceerd, als hij niet om een ooraandoening had moeten afzeggen. Zijn verhaal is een aardig, helaas voor meedeeling hier te lang stuk autobiografie. De vacature te Sondershausen heeft hij niet vervuld, evenmin een spoedig daarop gekomene te Basel. Toch verliet hij Berlijn al in '68: zijn verwachtingen waren in één opzicht te zeer verwezenlijkt, de vele lessen benamen hem de noodige rust tot componeeren. Hij vestigde zich te Dresden en ging er propagandavoordrachten houden over en uit Die Meistersinger, die hij te München had gehoord. Toen -— hij dacht tengevolge van inspanning daarbij — tast-

<■,» 1i»m oon lri>ol. i>n 1i->nnr.ntctolri'ncT aan