CAECILIA EN HET MUZIEKCOLLEGE

119

best herinnert men zich daaruit een zoetweemoedig dwepende wat sentimenteele, maar elegante lyriek in den trans van Massenet.

iniiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiniiM

Over gehoorontwikkeling door

J. H. GARMS Jr.

(Vervolg.)

Er zijn eenige musici en schrijvers over muziek in ons land, die blijven volharden met „dur" te schrijven, hetwelk dan, als Nederlandsch gelezen, moet klinken dür (ü als in hut), hetgeen leelijk klinkt en ook niet klinkt naar het woord, waarvan het is afgeleid (n.1. durus).

Is de bedoeling echter om het woord dur uit te spreken als „doer", dan maakt men er Duitsch van.

Het woord duur (Nederl.), èn dur (Duitsch) stamt af van het latijnsche woord durus (Ned. = duurus, Duitsch = doeroes), en daar men het Latijn, als doode taal uitspreekt naar de klanken van een of andere landstaal, zoo spreken wij de latijnsche u uit als uu (gelijk de Franschen) en de Duitschers als oe (gelijk de Italianen); wij moeten dus schrijven en uitspreken: duur.

De woorden durus en mollis hadden oorspronkelijk een geheel andere beteekenis, dan er later aan gegeven werd, en kwamen wel het eerst voor bij de leer der hexachorden (Guido van Arezzo).

Wij vinden daarbij de volgende uitdrukkingen in gebruik:

proprius cantus (of cantus naturalis), cantus mollis (ook wel b mollaris of enkel mollis) en cantus ij quadratae (ook wel 3 duralis of enkel durus). Deze benamingen dienden slechts, om in de verschillende toonrijen, de bes en de b te onderscheiden, en dit had niets te maken met het onderscheiden der toongeslachten.

De benamingen: cantus durus en can¬

tus mollis zijn eeuwen lang in gebruik geweest, en men kan in onze oude psalm- en gezangboeken dan ook nog steeds sporen er van vinden, waar de liederen worden onderscheiden in B-mol en B-duur-liederen, doch waar steeds het woord „duur" met twee u's geschreven wordt.

Duur wordt dus in de psalmboeken steeds met twee u's geschreven, en ook door Quirinus van Blankenburg in zijn: „Elementa musica" (1739) en in zijn: „Clavecimbel- en orgel-boek" 1745; door J. Verschuere Reynvaan in zijn: „Muzijkaal kunstwoordenboek", 1795 en zijn: „Catechismus der muzijk", 1787, en voorts door tal van latere Nederlandsche schrijvers over muziek.

Het is dus hoogst verwonderlijk, dat eenige Nederlandsche musici een vakterm, afkomstig van een latijnsch woord, uitgesproken willen hebben, zooals men dat in Duitschland doet. Gebruikt men deze benaming in Nederland, dan moeten wij die ook Nederlandsch behandelen, en schrijven en uitspreken: duur. (Zie ook het geestige stukje van P. A. van Westrheene in „Caecilia-Muziekcollege", 1926, No. 14, getitel: „In Nederland Duur, niet Dur".)

Waren de benamingen duur en mol aanvankelijk slechts dienstig om in toonreeksen het gebruik van B en bes aan te wijzen, zoo heeft men ze later gebruikt als benaming voor de twee toongeslachten,

Wanneer dit gebeurde, heb ik nog niet nauwkeurig aangetoond kunnen vinden, doch zeker is, dat in het begin der 18de eeuw men zoo te werk ging; Johann Mattheson heeft in zijn: „Neu eröffnetes Orchestre" (1713) reeds de benamingen dur en moll voor de twee toongeslachten, en naderhand wordt het meer en meer gebruikelijk, ook ten onzent (doch dan als duur en mol).

Deze uiteenzetting is wel wat lang geweest, doch het was noodig.

Wanneer we in een leerboek de uitdrukking „dur" vinden, dan hebben wij als Ne-