180

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

Wat het zeggen wil om met een orkest van vijftig man deze moderne muziek zoo klaar en meesleepend te interpreteeren als dat Kuiler telkens weer gelukt, ligt voor de hand.

Kuiler is het eerst en het liefst dirigent. Zijn sierlijk en toch bezielend gebaar, zijn straffe en geestdriftige rhythmen, zijn forsche, maar nooit logge kracht, bovenal zijn bescheiden terugtreden achter de persoonlijkheid van den scheppenden kunstenaar maken zijn interpretaties van orkestwerken tot een vreugde. Wie hem ooit Johann Strauss of Ravel's La Valse of de Ouverture Oberon zag dirigeeren, weet wat ik bedoel.

Maar het blijft niet bij dit ééne talent. Kuiler is pianist en een enkele maal in het jaar mogen de bezoekers der concerten van zijn spel genieten. Onovertrefbaar is hij, naar het oordeel van vele en groote solisten, als begeleider. Hij is hier een carrière

gelukkig! — misgeloopen. De solisten

der G.O.V. profiteeren, als het noodig is, van zijn gaven in dit opzicht.

En dan is de jarige ook componist. Wij kennen het moeilijk conflict tusschen den drukken veeleischenden practischen arbeid en het stilte en rust vragende muzikale scheppen. Toch heeft Kuiler, naast zijn zeer bekende liederen, nog talrijke composities voltooid, waaronder de vaak uitgevoerde kindercantate Winterdag, de muziek voor het Lustrumspel van het Groninger Studentencorps, en zoo veel meer. Hij heeft een opera gereed, die hij dezen zomer hoopt te instrumenteeren.

De Fransche regeering erkende Kuiler's verdiensten voor de Fransche muziek eenigen tijd geleden door zijn benoeming tot Officier d'Académie. Moge zijn werken voor de Nederlandsche muziekbeoefening in breeden kring de waardeering vinden, waarop het recht heeft. In Groningen zal het daaraan niet ontbreken: als de teekenen niet bedriegen, gaat Kuiler's Orkest, na de reorganisatie van het vorig jaar, een nieu¬

we bloeiperiode tegemoet. De concerten zijn vol, het publiek geestdriftig. 20 April hoopt men den dirigent te huldigen op een abonnementsconcert, dat Beethoven's Negende brengt. Moge Kuiler nog lang voor het Nederlandsch muziekleven behouden blijven.

iMHininnM» mmmmmmmmmmiwmi mamnranumi i

Het Praatje van de Maand. Ik heb het vroeger al eens meer gezegd: wat men in Nederland een muziekfeest pleegt te noemen is gewoonlijk een combinatie van een reusachtige hoeveelheid muziek met een verbazend klein beetje feest. In Duitschland is er veel meer evenredigheid tusschen beide factoren; daar organiseert men gemeenschappelijke tochtjes, auto- of stoomboottochten, daar krijgt men een feestbanket, gewoonlijk een plechtige ontvangst — de plechtigheid slaat al heel spoedig in genoegelijkheid over! — ten stadhuize, dan worden de concerten besloten met een gezellig samenzijn waar steeds de opgewektste stemming heerscht, met het gevolg, dat men bij de thuiskomst met volle overtuiging zeggen kan, dat het een allergenoegelijkst feest geweest is.

Muziekfeesten ten onzent zijn gewoonlijk saai; men moet een massa muziek slikken die vaak niemand ook maar een greintje belangstelling inboezemt en als de uitvoering gedaan is gaan wij allen zoo gauw mogelijk naar huis. Om de waarheid te zeggen: vroeger, vóór den oorlog, hebben de feesten van de Nederlandsche Toonkunstenaars Vereeniging meermalen een genoegelijk verloop gehad, edoch de composities welke men er te hooren kreeg waren in de meeste gevallen van dien aard, dat men den grapjas gelijk moest geven die op zekeren dag eens opmerkte, dat men alleen het feest had moeten geven en de muziek voor zich had moeten houden.

Nu eindelijk na vele jaren heeft Rotterdam een muziekfeest: een groot Belgisch muziekfeest bestaande uit drie uitvoeringen van Kamermuziek en twee orkestconcer-