CAECILIA EN HET MUZIEKCOLLEGE

211

conservatorium, in 1898 cantor aan den dom en de Stadtkirche van zijn geboorteplaats Bautzen, waar hij de toonkunstbeoefening een flink eind vooruithielp, ook door zijn Lausitzer muziekfeesten van 1905, '7 en '12 en de waardigheid van „Kirchenmusikdirektor" kreeg in '13. Maar onderwijl studeerde hij verscheidene jaren te Dresden aan de technische hoogeschool. Zij bood hem 't professoraat in de „Raumakustik", eveneens daarop de Berlijnsche, die hij koos in 1918. Ter universiteit der Duitsche hoofdstad geeft hij muzikale liturgie-colleges en sedert '20 heeft hij de hoofdinspectie van den orgelbouw in Pruisen.

Campanoloog is hij naar eigen schatting twintig jaren. De klokkenkunde trok hem als musicus, liturgicus, mathematicus en physicus heel sterk aan, en vooral haar constructieve praktijk. Dat bewijst meer dan één titel van zijn geschriften. Hun lijst leen ik graag aan belangstellenden. Hier kan ze niet volgen. Ze bevat drie-en-veertig nummers: een-en-twintig over de klok, tien over kerk- en zaalakoustiek, vier over het orgel, acht over algemeen muzikaal leven en over liturgie, waaronder een verzamelnummer voor concert-inleidingen en -kritieken.

De bekwaamheid die de klanksamenstelling van een klok beheerscht en haar zuiverheid niet aan het toeval overlaat.was in Duitschland evenals ten onzent verloren geraakt. Biehle moest en zou ze herwinnen, voor elk en niet voor zich alleen. Dat herwinnen gelukte hem. Maar zijn landgenooten bleken hem weinig erkentelijk. De Duitsche geleerden schenen zijn verovering als iets lastigs, „eine Unbequemlichkeit", te beschouwen. De Duitsche klokkengieters hielden zich aan hun overleveringen. Maar de fabrieksleiders van Lauchhammer dachten anders. En voor hen ging hij profielen, zoogenaamde ribben ontwerpen en de daarnaar vervaardigde klokken met de moderne hulpmiddelen, zooals trillingenfotografie, keuren. Hij verzamelde schatten van berekeningen¬

en figurenmateriaal en van ervaring, vooral na den oorlog.

In Duitschland waren immers myriaden klokken onteigend en voor schietgerei verbruikt, uitgezonderd monumenten van geschiedenis en sculpturale — niet van muzikale ■— schoonheid. Er kwam, zoodra rust en geldelijk vermogen het gedoogden, een bestellingenregen, en die hield aan. Lauchhammer werd in steeds wij deren maar nog niet onze grens genaderden kring beroemd. Waar een bronzen klok te duur was, nam men er een van staal, die minder timbrepracht heeft maar als bourdon edel sonoor kan klinken, donker, zwaar en ernstig. In veel gevallen had men niet genoeg aan één. De Duitschers bleven wel buiten het beiaardgebied maar verlangen vanouds de kerkklokken-drieëenheid ook om liturgische reden.

Honderden problemen werden Biehle voorgelegd, en daaronder zeer moeilijke. Soms was een gespaard en als monument uiterlijk niet te veranderen klokkenpaar, dat hij moest aanvullen, harmonisch afschuwelijk. Hoe geniaal hij dan vaststelde wat hij bereiken kon en hoe precies dat uitkwam, heeft in de Monatschrift für Gottesdienst und kirchliche Kunst de dirigent Ulrich Hildebrandt en in het Deutsche Pfarrerblatt de blijkbaar zeer muzikale predikant H. Berger met interessante maar hier niet zonder te lang verwijl beschrijfbare voorbeelden meegedeeld, de laatste na veel lezenswaardigs over eenzijdige studie van oude klokken, die toch behalve historiereliquieën en produkten van — meestal in hun tijd elders beter vertegenwoordigde — beeldende kunst muziekinstrumenten zijn.

Een reeks van getuigenissen bracht de gieterij Lauchhammer bijeen in een geïllustreerde brochure, die zij mocht openen met een mooi artikel van hem, Die Seele der Glocke, zeker allerminst een reclamestuk. Ik moet met schroom bekennen dat ik daardoor, geen jaar geleden, voor het eerst van hem vernam. Nu weet ik wat meer van zijn publicaties, maar nog erg