212

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

weinig. Er is ook veel voor wis- en natuurkundigen bij. Dat hijzelf hier iets vertellen zal aan ons die niet allen de mathesis en physica, wel allen de muziek beoefenen, mag ik hopen voor later. Nu had hij het te druk met verhuizing van een deel zijner toestellen naar een nieuwe werkplaats — een rijkslaboratotium.

Wij mogen intusschen het een en ander overdenken. Ten onzent kan niemand met zekerheid klokken maken die zuiver zijn, afzonderlijk en onderling. Een paar Engelschen kunnen het, en zijn klokkengieter; een Duitscher kan het ook, en is professor, gezind en geroepen om iets te wezen voor bevoegden. Of wij zulk een bevoegde hebben, zal niet vragen wie zich de voordrachten en de wenschen van dr. Vas Nunes herinnert. Wij hebben ook regeerders en anderen, wien het niet onverschillig mag zijn, dat in ons beiaardenland de beiaarden uit Engeland moeten komen.

v. W.

Het Praatje van de maand.

Aan het ellendigste hoofdstuk van de Nederlandsche Muziekgeschiedenis — dat betreffende de Nederlandsche Opera — is weer een bladzijde toegevoegd. De nieuwe combinatie, waarover ik reeds te dezer plaatse gesproken heb, heeft drie voorstellingen gegeven en moest toen ophouden, omdat de directie een „finantieel debacle" voorzag! Een mooie en wel een solide onderneming, waar een finantieel debacle dreigt wanneer de zaken de eerste twee weken maar niet dadelijk naar wensch gaan! Weer een bewijs hoe roekeloos en onverantwoordelijk men ten onzent op het gebied van de Opera te werk gaat. Jan, Piet en Klaas, iedereen schijnt zich zelf bekwaam en ontwikkeld genoeg te achten om leider van een kunstinstelling te worden; vindt zoo iemand dan een paar menschen die bereid zijn een klein kapitaaltje ter beschikking te stellen dan zegt men „ziezoo ,de nieuwe Opera is gereed, het spel kan beginnen". En als dan het arg¬

wanende, door massa's teleurstellingen twijfelmoedig geworden publiek bij de eerste vertooningen gering opkomt, dan is de nieuwe zaak op de flesch. Nu zal wellicht deze en gene zeggen: moet je je daar nu zoo druk over maken? Zeker; deze roekelooze onderneming heeft immers weer onnoemelijk veel kwaad gesticht, het laatste greintje vertrouwen bij het publiek weggenomen; het moet nu maar uit zijn met die kinderachtig opgezette opera's, waarvan iedereen bij het begin al inziet dat zij ten doode opgeschreven zijn. Zeker, de eerste voorstelling van het gezelschap, waaraan een boel geld ten koste gelegd was (als men maar geld heeft is het zoo moeielijk niet om goed voor den dag te komen) kon uitstekend geslaagd heeten, is eenstemmig geprezen; maar toch zat dadelijk de gedachte voor: is dat nu heusch een „nieuwe" Nederlandsche Opera, die weer met al dezelfde zangers en zangeressen voor den dag komt waar wij nu al twintig jaar naar luisteren moeten, die weer begint met Carmen, Lohengrin, Samson en de sedert jaren bekende paradestukken?

Enfin, de zaak is uit; behouden wij dus onze aandacht voor de „Co-opera-tie", die het in elk geval weet uit te houden; zij gaat haar vierde seizoen in en er zijn reeds plannen gemaakt, die, zoo men de Directie slechts in staat stelt ze ten uitvoer te brengen, minder goede herinneringen van het vorige seizoen zullen uitwisschen.

De reis van het Concertgebouw-orkest door Duitschland en Zwitserland is een volledig succes geworden voor Willem Mengelberg en zijn niet te overtreffen keurcorps; op het oogenblik is er weer een ander Nederlandsch gezelschap in den vreemde aan het werk: de Koninklijke Mannenzangvereeniging Apollo uit Amsterdam geeft concerten te Boedapest en te Weenen; wij zullen van de reis, waaraan heel wat feestelijkheden verbonden zijn, natuurlijk wel meer hooren.

In het residentie-orkest is het weer een beetje aan het gisten geweest; een violist