CAECILIA EN HET MUZIEKCOLLEGE

217

Jan Kcyzcr.

Als ik in de militaire taal mocht spreken zou ik zeggen, dat Jan Keyzer reeds eenige keeren bij keuze bevorderd is. Zijn ouders hadden hem bestemd voor het effectenvak, maar de muziek was té zeer Keyzer's ideaal; Siegfried Blaauw, die zich voor den jongen man interesseerde, nam Keyzer als leerling van het door hem in 1917 te Rotterdam gegrondveste Conservatorium voor Muziek aan en met een energie, die de volle bewondering waard is, wist Keyzer zich in weinig jaren tijds een kennis te verwerven, die wel ieders aandacht trekken moest. Na een geslaagd examen — wijlen Anton Verhey was voorzitter van de examencommissie — kreeg Keyzer spoedig een aanstelling tot leeraar aan de school, waar hij zelf zijn opleiding genoten had; hij ontwikkelde zich tot een piano-paedagoog van verdiensten en slaagde er dan ook in een zeer drukke lessenpraktijk te krijgen. Toch bleef hij tijd over houden voor zelf-ontwikkeling; hij studeerde vlijtig verder, zooals iemand, die zich voor vakken interesseert, dat niet laten kan en nu staat de Heer Keyzer nog jong van jaren voor ons als een op velerlei gebied ontwikkeld musicus, wiens aangeboren paedagogische gaven reeds bij herhaling ten duidelijkste gebleken zijn. Onderscheidingen vielen hem dan ook te beurt; reeds sedert jaren is Keyzer werkzaam als leeraar aan het Conservatorium te Rotterdam; een jaar of drie geleden koos Siegfried Blaauw, directeur van het Haagsche Conservatorium, hem tot hoofdleeraar voor de door hem bestuurde inrichting in de Residentie en thans is de groote bevordering gekomen: de heer Keyzer is aangesteld tot directeur van de Nieuwe Muziekschool te Delft en tevens tot muziekcriticus van de Delftsche Courant. Er wordt in ons land op het gebied van muziekonderricht nog zooveel geknoeid, dat het altijd verheugenswaard is, wanneer het geven van muzieklessen aan

bekwamen toevertrouwd wordt en wanneer aan het hoofd van muziekscholen mannen geplaatst worden, van wie men in alle oprechtheid getuigen kan dat zij hun vak verstaan. Daarom heeft mij de benoeming van den heer Keyzer genoegen gedaan; ik houd me ervan overtuigd, dat hii èn als criticus èn als leider van de muziekschool te Delft veel goed zal kunnen doen. iwinjmiiiiiiii^

Oude muziekinstrumenten door S. KALFF.

Strijk-, slag- en blaasinstrumenten behooren tot de oudste vindingen van den mensch; ettelijke typen of prototypen worden reeds in den bijbel vermeld.

Volgens het Boek Genesis (IV. 21) was Jubal de vader van allen, „die harpen en orgelen handelen" (hanteeren), doch behalve deze vindt men in de boeken van het Oude en Nieuwe Testament nog de namen van vedel, luit, hoorn, trommel, bazuin, trompet, pijp, cimbalen, fluit, psalter,

enz.

•7™,,oo1 vnnr het oude Israël; wat het

oude Nederland betrof verwees de muziekkenner D. F. Scheurleer voor de kennis van vroegere muziekinstrumenten, opklimmend tot de eerste helft der 17de eeuw, naar de beschildering van het kleine orgel in de Oude Kerk te Amsterdam, waar de door Vondel bezongen schilder Kornelis Brizee de voornaamste instrumenten dier dagen op het doek, of liever op het houtpaneel bracht.

Daar was vooreerst de luit, wegens den schoonen klank en de bruikbaarheid als solo- en begeleidingsinstrument door Nicolaas Vallet de „Coningh van alle instrumenten" genaamd. Men telde destijds een zevental soorten, waarvan vooral in aanzien stond de aartsluit of theorbe. Deze leende zich inzonderheid tot begeleiding voor zang door de lage noten, welke voort-