234

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

rium te Keulen zijne studie's volbracht te hebben als leerling van Isidor Seiss (piano) en Ferd. Hiller (compositie) vestigde hij zich omstreeks 1868 in Nederland en zette zich in 1871 in Zeist neder tot het geven van piano-onderricht. Bij de oprichting van de Afd. t. b. v. Toonkunst aldaar werd hij tot directeur benoemd.

Al ras breidde het aantal zijner leerlingen zich door zijn kundig, boeiend en bezielend onderricht dermate uit, dat hij zich gemakshalve te Utrecht vestigde, vanwaar hij ook Amsterdam en Den Haag bezocht tot het geven zijner lessen.

Ondanks zijne vele bezigheden vond hij nog tijd tot componeeren, doch er verschenen van zijne manuscripten slechts een veertigtal in druk. Deze bestaan uit werken voor kamermuziek (o.a. één pianokwintet en twee trio's) 1 werk voor gemengd koor, verder liederen, ballades, grootere en kleinere pianowerken. Zijn 2e trio, aan koning Willem III opgedragen, werd door de Ned. Toonkunstenaarsvereeniging bekroond; het werd evenals ook andere zijner composities vooral in het buitenland herhaaldelijk en met succes uitgevoerd.

Aan het openbaar muziekleven nam hij ondanks verscheidene aanbiedingen geen deel, behalve dat hij gedurende verscheidene jaren zitting nam in de examencommissie der Ned. Toonk. Ver. Ook was hij de eerste directeur die het Utr. studenten orchest (van welke vereeniging het Utr. Stud. Concert hij eerelid werd) in zijn tegenwoordige samenstelling leidde.

De overledene was behalve musicus en paedagoog van beteekenis, in den waren zin een dichter, denker en philosoof, een door en door edel kunstenaar en mensch van groot onkreukbaar karakter en de trouwste der vrienden. Voor hen die hem van naderbij gekend hebben is zijn heengaan een smartelijk verlies. Zij zullen met dankbaarheid zijne nagedachtenis in hooge eere houden.

's-Gravenhage. H. LABOUCHÈRE.

S. Klimmerboom f.

Te Zierikzee stierf, 75 jaren oud, S. Klimmerboom, die daar sedert 1895 organist van de Groote Kerk, klokkenist en directeur van het stedelijk muziekgezelschap Kunst en Eer is geweest, nmiii iiiiiiii niiiiriiiii iiHiiniiiBnHnnnnuinBiniBnniiiaiiiiiiiiBmiiuaBmHHaamiiBmBBin^wiiuaHn Oude Muziekinstrumenten

door S. KALFF.

II

Tot de oudste vormen van dit instrument behoorden de herdersfluit of Pansfluit, en de in den bijbel genoemde pijp, een hobo van riet met een mondstuk aan het eene uiteinde, die gebruikt werd bij nationale feesten, ter begeleiding van dans en ook van rouwklachten, zooals blijkt uit de schriftplaats (Mattheus IX, 23) betreffende de opwekking van het gestorven dochtertje van den overste: „En als Jezus in het huis des Oversten kwam en zag de pijpers en de woelende schare, enz." Volgens sommige schrijvers werd bij rouw de dubbele pijp gebruikt. Pijper was een andere naam voor fluitspeler; de pijpers bij de marine bespeelden de bekende kleine dwarsfluiten. Een oude handleiding voor dit instrument verscheen in 1654 onder den titel: „Onderwyzinge hoe men al de toonen en halve toonen, die meest gebruyckelyk zyn, op de Handt-Fluyt zal konnen t' eenemaal zuyver blaezen, en hoe men op yeder 't gemackelyckst een trammelant zal konnen maken, heel dienstig voor de liefhebbers. Gestelt door den konstrycken Musicyn G. van Blanckenburgh, Organist der stadt Gouda".

Tot de instrumenten op het orgel in de Oude Kerk te Amsterdam behoorden ook zincken of cornetten. Zij waren van hout gemaakt, veelal bekleed met leder en evenals de latere hobo aan het mondstuk voorzien van een gespleten rietje, dat de trilling voortbracht. Behalve de gebogene waren er ook rechte cornetten, z.g. stille