CAECILIA EN HET MUZIEKCOLLEGE

237

werden deze instrumenten gebruikt ter begeleiding van het godsdienstige reigezang; men leest dat Asaf door koning David benoemd werd tot aanvoerder der cimbalen-bespelers. Bij de Romeinen werd de cymbel bepaaldelijk bij den dienst van de godin Cybele gebruikt. Een cymbaal was een andere naam voor het hakkebord, de voorlooper van het clavecimbel. 't Had den vorm van een vierkante doos bespannen met 5, later met 6 snaren, die met hamertjes werden geslagen. Maar in een later en tijd werd hakkebord ook wel gezegd van een slechte piano.

Tegelijk met de cimbalen werd de trommel gebruikt ter begeleiding van gezang en dans. De dochter van Jephta ging, na diens overwinning op de Ammonieten, haren vader tegemoet „met trommelen en reyen"; en nadat het leger van Farao door de Roode Zee verzwolgen was, nam Aaron's zuster, de profetes Mirjam, „een trommel in hare hand en al de vrouwen gingen uit, haar na, met trommelen en met reyen". Hierbij behoefde nog niet gedacht te worden aan het met kalfsvel overspannen instrument, geslagen met twee trommelstokken en waarbij, door middel van een op het andere vel gespannen snaar, een dof en ruischend geluid werd verkregen. Eerder aan een soort van tambouryn, hoewel daaraan vermoedelijk geene schelletjes bevestigd waren. Op de oude afbeeldingen, b.v. op die van de „Tryumphante et solemnelle entree faicte sur le nouvel advenement de Charles prince d'Autriche en sa ville de Bruges", in 1515, had de trommel reeds nagenoeg gelijken vorm en omvang als in lateren tijd. De trommelslager behoorde, behalve bij het leger, bij het ijsvermaak; en ook, ofschoon niet zoo dikwijls als de trompetter, bij het uithangbord. Gemeenlijk ontbrak dan ook het onderschrift niet, in een trant als deze: Tot nut van Kerk en Stad en Staat Is 't dat men op den trommel slaat. In de letterkunde vond men dien trommel terug in zulke zegswijzen als „met

stille trom vertrekken" (Fr. décamper a la sourdine) of: „bij zijn woord blijven als de haas bij de trommel", of „hazen met de trommel willen vangen", enz.

In de stedelijke thesauriersrekeningen van de 15de en 16de eeuw werden niet zelden posten gevonden, die betrekking hadden op uitgaven voor muzikanten en de instrumenten die zij bespeelden, of op de meystreels die op de vastenavondfeesten hunne liederen zongen. B.v. op de pijpers, de zeidenspelers (zeidenspel was snarenspel) en de trumpers (trompetten) die zich op het raadhuis hadden doen hooren. Andere muzikanten speelden op de bonghe of bunghe (tympanum), op de bruesem (een blaasinstrument) of de koekelsack (wellicht een soort van doedelzak, ofschoon daarmee ook bedoeld kon zijn een goochelzak of goocheltasch). Luidens de aanteekening in het thesauriersboek vertoonde deze laatste artist tegelijk een kalf met vijf pooten. Een andere post betrof een Duitscher, die ten genoege van burgemeester en schepenen „den nachteghale metten monde conterfeytte (nabootste) en floytte" (floot). In gelijken trant gaf in 1764 de muzikant Esser te Arnhem bij een uitvoering van de vereeniging St. Caecilia „een fraay fluitconcert met den mond", waarbij hij zichzelf op de viool accompagneerde. En tien jaren later liet in dezelfde muziekvereeniging de muzikant Noëlli zich hooren op den pantalon of pantaleon, een groot, op een klavier gelijkend, vertikaal instrument, aldus genoemd naar den uitvinder Pantaleon Hebenstreit.

Deze thesauriersrekeningen toonden ook aan de betalingen aan vier tamboers van de Colveniers en twee pijpers, die in de processie voor het „heylich cruyse gespeeld hadden op de „ruyschpipe , soort van doedelzak, die de quint en octaaf aangaf in plaats van den eigenlijken, gewonen toon. Andere uitgaven hadden betrekking op het spel van „Meyster Willam mit der ghyternen" (gitaar), van den „har-