268

DE VERhENIGDE TIJDSCHRIFTEN

gebied der toonkunst al gelijk aanvoelt, uwe wegen scheiden wat den beiaard betreft. Bij uiterste concessies van beide kanten blijft er dit: voor u is de beiaard een stuk van uw muzikaal leven, voor hem is 't klokkenspel iets, dat onmiddellijk in 't niet zinkt en vergeten wordt naast zijn muziekbeoefening of liefhebberij. Gij voelt en hebt aldoor gevoeld, wat het klokkenspel vermag te geven; hij wikt en weegt een beetje verstandelijk, als zijn gevoel onbewogen blijft om ten slotte den beiaard af te wijzen als iets, dat onvoldoende is en blijft.

Valt er dan niet over te redeneeren? Moeten wij vertrouwen, dat de „deugd" der klokken eindelijk wel eens met algemeene erkenning beloond zal worden? Dat zou beteekenen: vernietiging van een der kansen van den beiaard om te „leven" en schoonheid te brengen; dat zou vooroordeel en ongegronde of al te onredelijke bezwaren laten groeien in een tijd, die al rijk genoeg is aan elementen om de opkomende beiaardkunst het leven onmogelijk te maken. Neen, anderen zijn nog te winnen en alle beiaardvrienden moeten propagandisten zijn en door voorlichting streven naar erkenning van hun „geloof", dat de beiaardmuziek, welke benamingen men haar verder ook geven wil, een muzikale kunst is.

Te zeggen, wat er aantrekkelijk in is, zal niet moeilijk vallen; welke de elementen zijn, die maken, dat het artistieke klokkenspel voor ons, beiaardvrienden, een wezenlijke kunst is, laat zich minder gemakkelijk zeggen of liever verklaren: want de ontroering door het nobele, het zuivere, verhevene, het uniek-gemeenschappelijke in een klokkenlied schenkt al de beste overtuiging! Klokkenklankschoonheid: hoe is die? Is dat precies onder woorden te brengen? In elk geval, ze is soms zóó bijzonder, dat ge u, als iemand tegenwerpt, dat klankschoonheid „niet alles" is, en bij 't instrument in 't algemeen slechts een „passief"

deel uitmaakt van zijn capaciteit om 't wezen der muziek te openbaren, dat ge u in 't geheel niet de overtuiging behoeft te laten ontnemen, dat die klankadel toch een voornaam element is voor het genieten der beiaardmuziek. Men zal toch zeker liever ook op een Stradivarius of een Steinway hooren spelen dan op een slecht instrument, hoe virtuoos en begeesterd de violist of pianist ook zijn moge!

Wil men ons vertellen, wat de beiaard niet heeft, dan kunnen wij met succes het minder schoone van toonvoortbrenging van piano tegenover die van viool of zang stellen of andere instrumenten tegenover elkaar uitspelen. Neen, laten wij in 't klokkenspel vereeren, wat het wèl heeft.

En denk u dan eens even in het moment, dat, aan 't einde van een lied, zoo'n Arnhemsche of Mechelsche basklok nog even aangetrapt wordt en stil wegklinkt! Je wilt zoo'n oogenblik vastleggen in 't geheugen, zóó bijzonder is het! Het is betooverend, hoog-ernstig, plechtig, nobel, mystiek, de toon is van een zeldzame rondheid, gaafheid, en het is iets van het allerhoogste, dat door instrumenten geopenbaard kan worden. Een graadje sterker en de toon krijgt weldoende warmte; bij fortissimo straalt de klank met een bijna ontzagwekkende kracht en majesteit. Dat charme een armelijk en onwaardig woord is voor het aangrijpende van die prachtige basklanken, heb ik telkens en telkens weer bij den Arnhemschen beiaard ondervonden. En wat weet een kunstenaar niet te doen met de hoogere klokken met haar zilverachtig, licht, fijn en rein timbre! Zij stellen hem in staat niet alleen het zonnige, liefelijke, maar ook het ingetogene of droefgeestige uit te drukken. De macht van 't ensemble in snelle, virtuooze stukken is onweerstaanbaar, het vroolijke aanstekelijk, het feestelijke grootsch, alomvattend ja, ik zou willen zeggen (vergeef me de term): democratisch in den besten zin van het woord!