4

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

bloemen het in de muziek wel verder gebracht zou hebben, ware zijn gehoor niet op jeugdigen leeftijd verzwakt door zware zinkings, zoodat hij aan de eene zijde geheel doof was.

Dien aanleg had de knaap van zijne ouders. „Beide" — schreef de biograaf — „schijnen zeer muziekaal geweest te zijn. Nauwelijks twee jaar oud, schier stamelende, neuriede Constantijn de liederen na, die zijne moeder zong. En het waren geen vrolijke Vlaamsche deuntjes, maar de berijmde tien geboden, die de zwakke kindermond leerde nazingen." Vader Christiaan leerde zelf zijnen zonen de eerste beginselen der muziek, volgens Huygens eigene opgave in zes weken. En Cats getuigde: „Huygens (senior) leerde syn sonen de noten aan de knoopen van haer wambuys, al spelende."

Inderdaad behoefde de knaap door zijn gelukkigen aanleg niet veel tijd om de noten te leeren onderscheiden en ontving in 't zingen, destijds een zoo voornaam element van eene muzikale opvoeding, geen ander onderricht dan van zijne ouders. Doch de bespeling van verschillende instrumenten leerden hem de muziekmeesters, 't Eerst de citer, welke hij reeds op vijfjarigen leeftijd in handen kreeg, zooals hij in zijn Cluys~werck zelf vermeldt:

Vaak heeft men mij verhaald hoe 'k binnen luttel

tijd

Slechts weinig weken me aan de toonkunst had

gewijd,

Of 'k wist de citer zoo volkomen te bespelen, Dat ik reeds eenigzins 't kunstkundig oor kon

streelen.

Op de citer volgde de viool, waarin een Engelschman hem gedurende zes weken onderricht gaf. Voorwaar kort genoeg; wat beteekenden zes weken voor den studietijd van een aspirant-vioolspeler! Het was in zijn tijd stijl om de violen te versieren met snijwerk, o.a. met gebeeldhouwde vrouwenkopjes, die wellicht het hoofd van de muze Euterpe moesten voorstellen. Huygens ge¬

waagde er van in een van zijne Sneldichten, schrijvende:

Daer staet op mijn Viool een aensichtje ten thoon Gelyck als 't uwe, Neel, en emmers wel soo

schoon —

Op zijn zevende jaar ving voor hem het onderwijs op de luit aan, dat gedurende anderhalf jaar werd voortgezet en later, op tienjarigen leeftijd, nog een half jaar lang werd hervat. Daarna volgden: klavier, theorbe en gitaar, welke hij in zijn ouderdom herdacht met de regelen :

Clavier op yser en op coper-draed, op tinn Tot pijpen uytuesmeed, dat wonderlick versin, Theorbes lang gedarmt, en uyt der Mooren landen Guitarre, bastard luyt, vermanden ick met handen Die 'k alles machtigh vond, na dat het jong

gewricht

Luyt-machtigh was gemaeckt, daer 't altemael voor

swicht.

De theorbe, door hem in dit vers genoemd, was een luit van zeer groote afmetingen, uitgevonden door den Italiaan Brossard. De kleinere instrumenten van deze soort heetten tiorbino. Er waren theorbes van bijna 2 meter lengte; vandaar dat Huygens spreken kon van een „lang gedarmt". Een stel losse snaren, die zijdelings langs den hals liepen, waren bestemd voor de basnoten, en juist door deze lage noten was het instrument zoo geschikt voor begeleiding van den zang. Een Fransche schrijver getuigde daarover: „La viole mesme et le clavessin n'ont point la grace ny la commodité qui se rencontre dans le théorbe, qui est propre pour accompagner toutes sortes de voix, quand ce ne seroit que par la seule raison de sa douceur, qui s'accommode aux voix foibles et délicates, au lieu que les autres instruments les offusquent". Het speeltuig had echter dit nadeel, dat het slecht stemming hield, en daardoor voortdurend gestemd moest worden; zoodat men wel placht te zeggen dat men zelden de theorbe hoorde, maar wel veel stemmen.

Een nog ongewoner instrument dan deze