94

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

roer geweest door de vertooning van Krenek's Jazz-Opera: „Jonny spielt auf" in de Groote Staatsopera, eenmaal een kunstinstituut waar het allerhoogste geëischt en geboden werd en dat zich thans, volgens velen, verlaagt tot een groote tingel-tangel waar een kostbare, min of meer geslaagde revue vertoond wordt. Edoch de menschen hebben letterlijk gevochten om toegangsbiljetten meester te worden tegen exorbitante prijzen. De proleten-smaak is nu eenmaal in de menschen gevaren: zie het succes van akelige op sensatie beluste geïllustreerde weekbladen, het succes van nietszeggende, onbenullige plaatjes in de dagbladen, den toeloop van volslagen geestelooze, ordinaire revues, de vraag naar baloorig-slecht geschreven detectiveverhalen die vijf en twintig jaar geleden uitsluitend bij de keukenmeisjes bijval gevonden zouden hebben!

Hoe het nu met „Jonny spielt auf" gesteld is zou ik U niet kunnen zeggen; het werk is me onbekend; maar de ernstige critiek te Weenen toornt heftig. Op zichzelf beschouwd moet het een geheel op effectbejag gericht, revueachtig, onderhoudend ding zijn, zeker niet onaardig, maar . .. hoort zooiets in de Staats-opera thuis, die zich zoo gaarne het eerste Kunstinstituut van Europa noemde! In ieder geval zullen wij wel van „Jonny" gespeend blijven; immers de monteering stelt eischen van dien aard dat onze goede Opera, begon zij ermee, al weken voor de eerste vertooning failliet zou verklaard worden! De monteering te Weenen, zegt men, heeft veertigduizend Hollandsche guldens gekost!

Eigenaardig is het dat ook de directeur van de Volks-Opera te Weenen, Rainer Simons, klaagliederen laat hooren. Hij, buitengewoon bekwaam leider, is erin geslaagd de Volks-Opera van een noodlijdend met kunst- en vliegwerk bij elkaar gehouden instituut te maken tot een rendeerend, zich zelf bedruipend bedrijf en

men zou dus zeggen dat hij allerminst reden tot jammeren heeft. Maar ook hij zucht over den geest, die in de menschen gevaren is; „wie heeft er thans nog tijd, vraagt Simons, om te denken aan het „Ehret Eure Meister"! Wij hebben ons hoofd tegenwoordig met heel andere dingen vol, wij luisteren naar het Jazz-gerommel en -gerammel en daarmee basta".

Laten wij maar niet al te pessimistisch zijn en gelooven dat het een voorbijgaande bui is, een van die vlagen welke het menschdom door alle eeuwen heen gekend heeft; ten leste zal het schoone, zal het groote kunstwerk toch de overwinning behalen op het minderwaardige, dat een tijd lang zich handhaven kan met den steun der menigte, maar dat toch ondergaat.

Iedereen zal mij gelijk geven wanneer ik beweer dat de teksten van sommige oude opera's en operetten wat al te gek zijn, en dat men tegenover pogingen die teksten wat te moderniseeren dus niet a priori vijandig behoeft te staan, al moet er ook dadelijk op volgen, dat in de meeste gevallen de nieuwe bewerking wel een verandering maar eigenlijk geen verbetering geworden is. Thans echter wordt melding gemaakt van een nieuwe bewerking die niets minder dan een schandaal is. Te Leipzig heeft iemand Strauss' „Fledermaus" gemoderniseerd met allerlei Jazz-vuiligheid erbij; omdat de erotiek haar rechten doet gelden in een Jazz-opera, treedt Rosalinde bij het feest van Prins Orlofsky op als een negerin; de heerlijke, opwekkende „Czardas" van Strauss is geschrapt en daarvoor in de plaats gekomen een wee-sensueel negerlied!

W^ij ontzien ons dus thans al niet meer om klassieke meesterstukken in hun karakter aan te tasten, ze te misvormen en te bezoedelen. Had ik ongelijk toen ik zooeven van proleten-smaak sprak, die thans heerscht?

Inmiddels heeft de uitgever van „Die Fledermaus" zich gewend tot de„Deutsche