104

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

de maat slaat? Nu staan er muzikaal zinlooze strepen, louter balkgrenzen. — Douwes ontving ingenomenheidsbetuigingen van ettelijke vakgenooten. Zou niet onder hen menig cijfersvriend zijn? Hijzelf is er blijkbaar een: hij verwacht dat oud-leerlingen cijfers in hun koorpartijen zullen schrijven. Het is niet te hopen: wat voor een schoolresultaat zouden zij toonen, en hoe zouden de meesten hun modulatiegevoel tegenwerken! Niet ieder behoeft harmonist-analyseerder te worden, maar ieder moet de noten leeren. Over de waarde van deze methode daartoe kan alleen ervaring beslissen. Dit bestaat al lang en 't ervan vernomene luidt zeer gunstig. Of ook andere werd verkregen weten wij niet, tenzij men ons inlicht.

Het nazingen wil Douwes in de laatste schooljaren niet verbannen. Men zou wel zeggen: beter tien wijsjes gelezen dan honderd gewezen, maar in het klassekoor leest allicht evenals in het gewone vereenigingskoor een groote meerderheid de noten toch eigenlijk niet. En het is goed veel liederen te kennen. C. C. Weeren's Liederkeur, omgewerkt door den schrijver van „Prettig Zingen" en voor den elfden keer gedrukt, bevat er 130, naar de leerjaren geordend, en een toegift voor onderwijzersafscheid en voor moeders jaardag. De verzamelaar heeft piëteit jegens zijn voorganger betracht door uitsluitend composities van Nederlanders te kiezen (en drie voor eeuwen genaaste); jammer dat hij geen Zuid-Nederlanders meerekende. Van de 132 zijn er in mol... 3: Berg op Zoom en twee herfstliedjes. Moge de twaalfde druk het duur-overwicht minder buitensporig maken, van onzen ouden liederenschat niet alleen 't Wilhelmus, het Merckt toch hoe sterck en het Wie gaat met ons mee over zee geven, eenige gevraagde bijdragen van jonge componisten brengen en, ook daardoor, wat meer vormverscheidenheid bezorgen. De keuzen verdienen overigens wel lof.

Het voorbericht bij den vijfden druk van Veldkamp en Bouman's Zangschool in liederen, eerste deeltje, vermeldt „de zoogenaamde moeilijkheid van het notenschrift". K. Veldkamp gelooft daaraan dus niet. Zijn do beduidt c. Cijfers neemt hij toch ook te hulp, hoewel spaarzamer; de tijdwaarden der noten laat hij door typografische middelen gemakkelijk vergelijken, andere grootheden eveneens. Liedjes, voor hem als voor Douwes de ware stof, worden hier en daar afgewisseld met een meer technisch gebruikte spreuk; tekst heeft dus elke tonenreeks. In „harde steenen slijpen ijzer, harde slagen maken wijzer" zijn bedenkelijke maatstrepen: har en slij mogen toch geen neerslagen hebben. Sommige melodietjes kennen de kinderen zeker al vóór 't lezen; dat is niet erg. Het boekje heeft een frisschen geest.

* * *

Uit werkjes van Hendrika van Tussenbroek, spelletjes en cantatetjes ook, vergaarden J. en K. Veldkamp een bundeltje dat in Utrecht bij J. A. H. Wagenaar verscheen. Het heet naar een stukje „De lentewind waait" en zijn naam zegt meer dan een bespreking die volkomen beamend zou wezen. Tusschen de noten en de woorden staat helaas nog cijferschrift te storen, maar gelukkig geen dat de modulaties negeert, v. W. niinniiimimnn^^

Nog eens: Op glad ijs.

Mijn artikel, met denzelfden titel, ongeveer anderhalf jaar geleden in dit tijdschrift opgenomen, bracht mij een aantal bewijzen van instemming.

Daaruit durf ik opmaken dat ook het volgende de lezers interesseeren zal.

Het is genomen uit het veelgelezen Napoleon-boek van Ludwig, heeft betrekking op een amourette van Napoleon op het kasteel Monte Bello en luidt als volgt:

„dan rijden zij naar het Lago Maggiore, „en als onder de grillige steenklompen op