CAECILIA EN HET MUZIEKCOLLEGE

109

kan een respectabel talent dat geen genie mag heeten: het is Pierné zóó gelukt met de kinderwijsjes in Les enfants a Bethleëm, dat het niet overbodig was aan te teekenen: ze zijn uit geen bundel. Glinka had stellig wèl genialiteit. Laat, zooals bevoegden verklaren, zijn kamermuziek met uitzondering van een, nu ja, genoeglijk strijkkwartet a la Haydn onbeteekenend en totaal verouderd wezen, er wordt aan zijn liederen veel meer waarde gehecht. Achtte Tschaikowsky zijn opera's erg ongelijk, menigmaal zwak, soms overnaief, en uitte zich hun bewonderaar Liszt wel als improvisator maar niet als noviteitenook-manuscripten-opvoeraer te Weimar, de critische von Bulow prees buitengewoon warm Das Leben für den Tzar en gaf er een zeer bemoeilijkte voorstelling van te Hannover, 42 jaren na de Petersburgsche première. Hem trof zeker niet het meest een toch als vondst vóór 1836 heel merkwaardige dalende basgang, volledige zestonen-gamma met sterken accoordrhytmus in de tonale functiën:

T.. oSP.. (D..) TP

7 7 7

Roeslan en Ljoedmilla schat men veel hooger. Beide werken zijn in Rusland tot dezen tijd, althans tot Lenin, de populairste stukken van het operarepertoire gebleven. En over het orkestgedichtje Karaminskaja schreef Tschaikowsky: zoo terloops, en louter een scherts-bagatelle bedoelend geeft ons die man iets, dat in iedere maat een product van enorme scheppingskracht is. Onze heele symphonistenschool zit er in als een eik in den eikel.

Zouden orkestdirigenten hier niets voelen voor een beknopt Russisch chronologisch programma, door Kamarinskaja geopend en bijvoorbeeld door Petroesjka gesloten? En zou niet het meer lyrische dan dramatische Roeslan en Ljoedmilla, misschien zelfs Het leven voor den tsaar, dat ook al met Boris Godoenof de verschei¬

denheid van Poolsche karakteristiek deelt, iets wezen om uit te voeren als oratorium?

Er is geen reden tot verzwijging, dat Wouter Hutschenruyter blijkens een meedeeling, waarin hij zijn genoemde vertolking berichtte, de toen gegeven ouverture zeer conventioneel vond, en later Kamarinskaja lezend en Jota Arragonese, zich niet tot een voordracht van die composities genoopt zag. Ongetwijfeld bestaat er kans op teleurstelling. Maar die mogelijkheid laat een onderzoek van Glinka's twee groote werken toch wenschelijk en zeker het openbaar kennismaken met een klein orkeststuk, dat van een zoo historischbelangrijke negentiend'eeuwsche figuur betrouwbare denkbeelden schijnt te kunnen verschaffen. v-

nnimnmuimiiiiiiiiiiu pnMffllluuiniM^

Het Praatje van de Maand.

Als er tegenwoordig een geschikt onderwerp is om over te praten dan laat men dat zoo gauw niet meer los en vandaar dat het te Weenen weken lang niet anders geweest is dan „Jonny spielt auf" en nog eens „Jonny spielt auf". Om zoo te zeggen: men stond ermee op en men ging ermee naar bed. Voor- en tegenstanders van de Jazz-opera gingen elkander zoo nu en dan een beetje in de haren en de uitgevers moedigden dat aan, wel wetende, dat al zulke ruzietjes de mooiste reclame zijn. Wat leven wij toch in een merkwaardigen tijd! Bijna iedereen is het er over eens dat de opera van Krenek volstrekt zoo slecht niet is als sommige van zijn tegenstanders wel beweren, maar evenzeer is men ervan overtuigd dat het werk allerminst recht heeft op zoo groote belangstelling; volstrekt niet slecht, maar evenmin een kunstwerk waar eenige beteekenis aan gehecht zou moeten worden. Desondanks gaan wij allemaal voort reclame voor het werk te maken, of het 't zooveelste wereldwonder is! Men kan geen Duitsche courant ter hand nemen of het is „Jonny spielt auf' ; de onnoozelste berichtjes omtrent ruzietjes en