110

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

kabaaltjes worden gretig verspreid en opgenomen. Ik zou haast gaan gelooven dat die berichtjes door de uitgevers zelf gemaakt worden!

Voor het overige is het op het moment weer een tijd om wat klachten te loozen; van vele bedrijven in de kunst zijn de uitkomsten over het afgeloopen jaar thans bekend en wanneer die uitkomsten niet aan de verwachtingen voldaan hebben, dan worden de klaagzangen aangeheven. Men hoort weer van opera's die in den geldnood zitten en van orkesten die het niet langer meer bolwerken kunnen; bijvoorbeeld de Philharmonie te Hamburg verkeert in moeilijkheden, niettegenstaande zij een zeer belangrijke subsidie ontvangt; het juiste cijfer weet ik me niet precies meer te herinneren, maar in elk geval was het een bedrag boven de vier maal honderd duizend mark. Dan moeten onze orkesten met mindere bedragen tevreden zijn!

Eigenlijk is het met die nood van vele orkesten en instellingen een gek ding! Ik denk, om maar iets te noemen, aan het Haarlemsche orkest en weet hiervan met groote zekerheid, dat het een kwart eeuw geleden reeds in de ernstigste ongelegenheid verkeerde en die ongelegenheden kwamen met een op zichzelf beschouwde bewonderenswaardige regelmatigheid ieder jaar terug! En dan las men geregeld in de plaatselijke bladen hoogst alarmeerende stukken „het orkest ten doode opgeschreven", „de ontbinding van het orkest nauwelijks meer te verhinderen"; ten laatste schrok eigenlijk niemand er meer van en iedereen zei dan: o ja, dat liedje kennen wij, laat maar stil loopen, het zal vanzelf wel weer in orde komen". En hoe het dan ging weet ik niet precies, maar in orde kwam het.

En nu dezer dagen neem ik een plaatselijk blad ter hand en wat is het eerste wat me onder de oogen komt? Een bericht dat er weer ernstig gevaar dreigt voor het Haarlemsche orkest en dat het bestuur

„wanneer niet spoedig dit en dat gebeurt ernstig overwegen moet.... enz. Er zijn menschen die het beste gedijen wanneer zij in moeilijkheden zitten; zou dat wellicht met het orkest ook het geval zijn?

De Allgemeine Deutsche Musikverein is gelijk men weet een stichting van Franz Liszt; een vereeniging die des zomers een muziekfeest geven moet, dan hier en dan daar, waarop werken van jonge componisten, die het nog niet tot beroemdheid gebracht hebben ten gehoore gebracht worden. Iedereen die een beetje ter zake kundig is, weet dat de feesten de laatste jaren bedroevend weinig opgeleverd hebben, zóó weinig dat men wel eens aan de noodzakelijkheid van de feesten is gaan twijfelen, dat er zelfs gevraagd is: zou het niet beter zijn wanneer wij eens een paar jaar wachten totdat er weer eens iets gekomen is dat men ten minste eenigermate de moeite waard kan achten. Vroeger jaren brachten die feesten vaak verrassingen in den vorm van Mahler's tweede symphonie, van de Symphonia domestica van Richard Strauss, of Eine Messe des Lebens van Delius, maar men kan gerust beweren dat die feesten de laatste tien jaar zonder resultaat gebleven zijn. Nu heeft het bestuur voor den zomer van 1929 een ander plan gemaakt, dat te Duisburg verwezenlijkt zal worden. Geen concerten zullen het dan zijn, maar vertooningen van opera's, drie van tijdgenooten en drie van het gewone Duisburgsche repertoire.

Wanneer deze proef voldoet, is het bestuur voornemens de muziekfeesten voortaan geregeld af te wisselen met operafeesten. En dat zal maar goed zijn ook; immers er wordt niet zóóveel belangrijks gecomponeerd in Duitschland, dat het goed mogelijk is geregeld ieder jaar een feest van drie of vier dagen te geven, waarop uitsluitend noviteiten ten gehoore gebracht worden!

Duitsche koren zijn al zoo vaak in ons land geweest; nu zal er eindelijk eens een